Playboy
Een veel gebruikt Engels woordenboek (K. ten Bruggencate, Wolters Groningen, 1962, blz. 560) geeft als vertaling van playboy: vrolijke Frans, zwierbol. Het laatste woord is duidelijk; wij hebben het evenwel nooit horen gebruiken, maar dat zegt niets: Van Dale kent het. Van Dale kent de playboy niet. De ‘vrolijke Frans’ is een vaste verbinding; zij komt echter steeds minder voor en zal vermoedelijk eens bijgezet worden in de vul-in-rijtjes van de stijlboekjes: een vrolijke...... Deze Frans, hoe luidruchtig hij ook moge zijn, is maar bescheiden naast de brave Hendrik, de ware Jozef, de hoge Piet en magere Hein.
Nu is Frans wel vrolijk, maar toch is hij géén playboy. Webster (Chicago 1961, blz. 1737) geeft de volgende omschrijving: ‘a typically young and wealthy man who lives a frivolous indolent life devoted chiefly to the pursuit of pleasure’. Onze burgerlijke uitdrukking, ‘vrolijke Frans’ omvat niet tegelijk jong, rijk, lichtzinnig, frivool, genotzuchtig.
In zijn boek: Wie die Leute reden (Lüneburg, 1964, blz. 177) spreekt J. Stave over de onvoorstelbare grote ‘business’ die gewiekste zakenlui doen met allerlei dagdromerijen van de man. De negentiende-eeuwse dandy is de playboy geworden. Bij de ‘bohémien’, de ‘snob’ en de ‘dandy’ echter is het gerammel met geld niet noodzakelijk. Een playboy zonder een overvloed van geld bestaat niet.
Het woord heeft zijn betekenisinhoud vooral te danken aan het gelijknamige Amerikaanse tijdschrift, dat de illusie verkoopt van een heerlijk leven vol luxe en sex. De geschiedenis van dat tijdschrift moet voor sociologen en psychologen buitengewoon boeiend zijn. Een zekere Hefner was redacteur bij het maandblad Esquire en vroeg in 1953 een salarisverhoging. Die werd hem geweigerd, waarop Hefner dreigde een concurrerend blad uit te geven, maar de rijke en zelfverzekerde Esquire-directie lachte hem uit. Hefner leende 6000 dollar en begon in 1954 met zijn Playboy. Het succes was geweldig. Binnen de tien jaar haalde het blad een oplaag van ver over de miljoen. De directie zetelt in een uiterst dure wolkenkrabber in Chicago; het blad is uitgegroeid tot een ware industrie met eigen ‘clubs’ en fabrieken waarin de playboy-dingen worden gemaakt (manchetknopen, dassen enz.). Het vermogen van het concern werd in 1962 al op een 220 miljoen dollar geschat.
De geschiedenis van die industrie is de geschiedenis van het woord playboy. Kenners van het Engels kunnen uitzoeken of het woord ook voor 1954 frequent is geweest en - vooral - of het voor die datum al die typische betekenis had.
Nederlandse woordenboeken behoeven het woord niet te vertalen. Er is geen Nederlands woord voor, want (voor wie het gezegde - van Hermans? van Kan? - nog niet kent:) wij hebben geen playboys, alléén maar toiletjuffrouwen.