Wèl of wél?
(R.J.K.). Wanneer wordt een accent aigu en wanneer een accent grave gebruikt?
Op een gegeven moment kon ik er nl. niet meer uitkomen: in een krant stond: ‘wèl’ en: ‘wél’. Ook vond ik nog: ‘kúnnen’. Voor mij is dit niet logisch meer. Als je nl. het woord ‘café’ bekijkt, is er een accent aigu in, en dat is juist, omdat het dezelfde ‘e’ is in ‘meer’.
Anders is de ‘e’ in ‘pet’: kort. Dus zou ‘wel’ met een accent grave moeten worden geschreven. In ‘kunnen’ is de ‘u’ kort en zou hij met een accent grave moeten worden geschreven. Echter de bovenstaande voorbeelden hebben mij aan het twijfelen gebracht.
Een tweede vraag is deze: ‘Als er twee klinkers zijn, op welke komt dan het accent, of komen ze op allebei? Ook hiervan heb ik voorbeelden: hièld, mìjn déúr, móeten. U ziet het, er zit geen logisch verband in.
(Red.) Wij proberen ons aan het volgende systeem te houden: op een korte klinker (pet, put, dat) een achterovervallend streepje (grave), op een lange klinker één of twee voorovervallende (aigu): wèl, kùnnen, schúren, stráát. U bedoelt niet twee klinkers, maar een klinker of tweeklank, met twee verschillende letters geschreven; dergelijke klanken zien we als ‘lang’; ze krijgen één voorovervallende, op de eerste letter: móeten, déur líeten. Er zullen wel bezwaren tegen dit stelseltje zijn, maar tegen andere regelingen zijn weer andere bezwaren.