geld van de deelnemers vast en berekene hoeveel gulden een woord gekost heeft, vóórdat het boekje verscheen...
Buitenstaanders zal dat aantal van acht woorden per vergadering gering voorkomen. Wie zelf ooit aan nomenclatuurwerk gedaan heeft, weet echter wel beter. Als men de omstandige en nauwkeurige werkwijze in aanmerking neemt - uitzoeken, voorbereiden, begrip bepalen, toetsen in binnen- en buitenlandse vakwoordenboeken, term kiezen, kritiek verwerken - dan kan men het aantal normaal en waarschijnlijk zelfs aan de hoge kant noemen. Niet zozeer het bepalen van de term als wel de omschrijving van het begrip vergt veel tijd. Lang niet alle termen hebben in de praktijk dezelfde betekenis: de definitie verschilt in vele gevallen, naar gelang van het gebruik dat in de gieterijbedrijven ervan wordt gemaakt.
De commissie had met vreemde woorden niet veel moeite: de terminologie van de gieterij heeft in ons land nooit aan werkelijk sterke buitenlandse invloed blootgestaan. De termen zijn in het zuiden van ons taalgebied uiteraard wat Frans gekleurd: koepeloven is daar ‘kubeló’ (cubilot) en in het oosten komen Duits termen voor: ‘schlichten’ een deklaag aanbrengen. Voor de gewone vreemde woorden uit de gieterij als chamotte, coquille, nodulair, voor termen als ferriet, sifon, desoxideren heeft geen mens naar een Nederlandse vervanger gezocht: er is eenvoudig geen behoefte aan. Het valt op dat er vrijwel geen woorden uit het Engels zijn. Een woord als het Engelse ingot werd vervangen door gietblok. Segregatie kreeg ‘als tweede keus’ naast zich het Nederlandse zijging.
Het germanisme afsteken werd vervangen door aftappen; sweitsen is niet eens genoemd, het is toch al aan het uitsterven. Gebruikelijke, dat wil zeggen: volkomen ingeburgerde, woorden als gloeifrissen en flikken zijn gebleven. Duits aandoende woorden als vlampoetsen, vlamscheren zijn (naar onze mening eigenlijk ten onrechte) zonder bezwaar gehandhaafd. Maar de moeilijkheid is duidelijk: de woorden zijn nu eenmaal in zwang en een omschrijving levert narigheden op. Straalpoetsinstallatie zou dan moeten worden: installatie voor het poetsen met een straal, een ‘romaanse’ constructie die blijkbaar in het ‘germaanse’ Nederland niet past.
In het algemeen zijn de regels en aanbevelingen van de Centrale Taalcommissie voor de Techniek overgenomen, vooral die welke in de norm 5050, Algemene Woorden, staan. Zo is schroot vervangen door schrot; het ‘achtervoegsel’ -vast werd overgenomen in maatvast.
Het overgrote deel van de lijst bestaat uit zelfstandige naamwoorden. Bijvoeglijke naamwoorden komen alleen voor in verbindingen met andere woorden: wit metaal, vers zand, eigen schrot enz. Er zijn slechts een veertigtal werkwoorden: aanbranden, aansnijden, ballasten enz.; van dat aantal zijn de meeste eerder namen van ‘processen’ dan namen van ‘handelingen’, bijvoorbeerd de woorden ‘gieten’ als continugieten, drukgieten, persgieten, slingergieten, stortgieten enz. Het zijn geen werkwoorden als ‘branden’ en smelten’ die men zich in een volledige vervoeging kan voorstellen: hij brandt, hij heeft gesmolten. De procesaanduidingen kent men niet of nauwelijks in de vervoeging: ‘hij giet stijgend’, ‘U slingerpoetste’ e.d. komen in de normale vaktaal niet voor.
Bekend, om niet te zeggen berucht, is de meestal schertsende discussie over de vervoeging van ‘spuitgieten’. Daarover is ook jaren geleden al getwist in het maandblad Onze Taal. De grote Van Dale (blz. 1890) geeft wijselijk geen vervoeging op en beperkt zich tot de mededeling ‘onbep. wijs, bewerking in een spuitgietmachine’. De oplossing is eenvoudig: spuitgieten is een type werkwoord als zweefvliegen - zweefvliegde - gezweefdvliegd; het zou moeten zijn: spuitgieten - spuitgiette - gespuitgiet. Maar maakt u zich géén zorgen; niemand heeft enige behoefte aan een vervoeging van dat werkwoord.
Van de zelfstandige naamwoorden zijn verreweg de meeste samenstellingen. Samenstelling en afleiding zijn de middelen om in de techniek nieuwe woorden te maken. Gezocht is altijd naar korte samenstellingen. Er zijn slechts drie woorden met vier delen n.l. de samenstellingen met vormmachine: schokpersvormmachine, windzakvormmachine, doortrekvormmachine. Gelukkig laat het Nederlands een grote verscheidenheid van typen toe: een gietblok is een gegoten blok, een gietmachine is een machine die ‘giet’, een gietkom is een kom waarin gegoten wordt, een gietlepel is een lepel waarmee men giet, een gietfout is een fout bij het gieten enz. Een samenstelling, ontstaan uit een voorzetselverbinding, is zoveel mogelijk vermeden: machinevormen (= met de machine vormen) is vervangen door machinaal vormen.
Meestal is beeldspraak in de technische terminologie niet bevorderlijk voor een goed begrip. Oude termen zijn echter gehandhaafd: rattestaart, zweetparel, zandwolf.
Tot slot het nederige werk van de vaststelling der spelling. Is het rattestaart of rattenstaart, ferrietisch of ferritisch, oud zand of oudzand, reaktie of reactie? Vragen waarover de gieterijdeskundige zijn schouders mag ophalen, maar die nu eenmaal beantwoord moeten worden. Erosiebrats moet aan elkaar, maar in erosie-uitwas moet het streepje dienst doen, zo ook in de samenstellingen als verloren-wasmethode.