| |
Goed taalgebruik in het Belgische deel van het Nederlandse taalgebied
door Mevr. G. van Straelen-van Rintel inspectrice van het Nederlands onderwijs van de stad Brussel.
Prof. Dr. C.A. Zaalberg eindigde twee jaar geleden op het congres van Onze Taal zijn toespraak met woorden die me recht naar het hart gingen: ‘Om deel te hebben aan onze cultuur, zowel gevend als ontvangend moeten wij onze taal beheersen, als sprekers, als schrijvers, als hoorders. En daarom, Nederlanders en Vlamingen, kent uw taal en heel haar overvloed.’
Nederlanders en Vlamingen werden hier in één adem genoemd als behorende tot dezelfde taalgemeenschap, tot dezelfde cultuur. Dat goed Nederlands in het zuiden dan ook niet anders kan zijn dan goed Nederlands in het noorden ligt voor de hand. Er zijn meen ik geen twee Nederlandse talen denkbaar in onze lage landen. Natuurlijk ben ik me zeer goed bewust van de fonetische en syntactische nuances die er wel degelijk bestaan tussen ‘goed Nederlands’ gesproken benoorden en ‘goed Nederlands’ gesproken bezuiden de Moerdijk. Ikzelf zal nooit kunnen en ook niet willen verhelen in mijn taal dat ik Vlaming ben! Een volstrekte eenvormigheid lijkt nodig noch wenselijk, wel een ‘eenheid in verscheidenheid’. Hoever echter deze verscheidenheid kan gaan zonder de eenheid te breken, is natuurlijk een moeilijk te beantwoorden vraag.
In ieder taalgebied wordt het taalgebruik bepaald door de spraakmakende culturele elite. Het Frans van Ile de France werd tot ‘het’ Frans verheven, thans sterk beïnvloed, vooral wat de uitspraak betreft door de Comédie Française; het Engels van de beschaafde Londense kringen werd het ‘Standard English’: het Oxford-English en de uitspraak van de B.B.C. zijn toonaangevend.
| |
Nederlands of dialect
Toen wij, Vlamingen, in de vorige eeuw naar een norm van ‘goed’ taalgebruik gingen zoeken, hadden we de keus tussen twee beschaafde taalvormen: het
| |
| |
Frans gesproken door de culturele elite in eigen land en het Nederlands van de toonaangevende kringen in de provincies Noord- en Zuid-Holland, dat zich sinds de zestiende eeuw tot een algemeen Nederlands had ontwikkeld. Wie opteerde voor het Nederlands had geen keus, bij ons bestond geen algemeen verzorgde eenheidstaal; wel waren er van streek tot streek verschillende Vlaamse dialecten, waaruit echter onmogelijk een algemeen beschaafd Vlaams zou kunnen ontstaan. Dat de Vlamingen hieraan geen schuld hadden, spreekt vanzelf. Het voortgezet onderwijs wordt pas sedert enkele decennia algemeen in de moedertaal verstrekt; met de vernederlandsing op universitair niveau werd pas 35 jaar geleden een aanvang gemaakt. Zo kan er bij ons ook nu nog geen sprake zijn van een ruime elite wier taalvastheid normatief zou zijn. Het dialectspreken in eigen kring is nog immer algemeen in zwang in alle lagen van ons volk, al betekent dit niet - zoals in andere taalgemeenschappen - dat de dialectspreker zowel maatschappelijk als geestelijk ver van de bovenlaag zou zijn opgegroeid.
Mijn ouders studeerden beiden nog noodgedwongen in het Frans en thuis spraken wij het platte, maar toch wel sappige dialect van mijn geboortestad Tienen of natuurlijk ook...... Frans. Of wij het nu prettig vinden of niet, voor ons is het taalgebruik van boven de Moerdijk normatief. Dat deze constatering ons echter geen gevoel van minderwaardigheid moet geven en bij u geen aanleiding moet zijn tot het ontwikkelen van een Hollands superioriteitscomplex, begrijpt iedereen. Wij mogen toch de duizenden Vlamingen niet vergeten die na 1585 naar het noorden uitweken en die een niet te onderschatten invloed hebben gehad op de klankontwikkeling en de woordenschat. Het goed Nederlands is dus een gemeenschappelijk Hollands-Vlaams cultuurbezit.
Enkele vooraanstaanden zowel in noord als zuid menen nochtans dat het Noordnederlands niet normatief moet zijn voor de Vlamingen. De heer Temmerman, een Vlaming, schrijft bv. het volgende: ‘Aangezien het Vlaamse taalgevoel merkelijk afwijkt van dat van onze Noorderburen, is het uitgesloten dat een Vlaming zich zou moeten richten naar een Hollands taalgevoel dat hem totaal onbekend is. Het geeft blijk van onbegrijpelijke kortzichtigheid indien de Noordnederlandse norm ons verbiedt tevens gebruik te maken van het algemeen Vlaams taalgebruik.’ De heer Temmerman vergeet hier dat wij alleen een van streek tot streek verschillend Vlaams taalgevoel bezitten en er voor ons dus slechts één oplossing is: een zo nauwe aansluiting als mogelijk is bij het Nederlands dat bij u werkelijk het algemeen Nederlands geworden is.
| |
Vlaams Nederlands?
De heer Boelen, een Nederlander, verdedigt in een artikel ‘De Nederlandse taal in Vlaanderen’ een stelling die hierop neerkomt:
Waarom zouden jullie, Vlamingen, met alle geweld A.B.N. moeten spreken? Waarom de Hollanders imiteren?
Door de aanvaarding van het A.B.N. zullen de rijkdommen van de Vlaamse uitdrukkingen en zelfs van de Vlaamse aard verloren gaan.
Laten de Vlamingen zich liever toeleggen op cultivering van een Vlaams getint Nederlands, dat het midden houdt tussen de Vlaamse dialecten en het Hollands.
Dergelijke uitlatingen worden natuurlijk met open armen ontvangen door die Vlamingen die min of meer tegen een algemeen verzorgd Nederlands zijn. In werkelijkheid bewijzen de Nederlanders die deze mening toegedaan zijn, ons een slechte dienst; het klinkt ons zelfs in de oren alsof hieruit een soort Hollands superioriteitsgevoel zou spreken, een soort vernederende grootmoedigheid ten opzichte van ons Vlaams regionalisme.
Ik meen beslist niet dat in het noorden het rijkste of mooiste Nederlands zou gesproken en geschreven worden. Wij zien niet altijd zo bijzonder op tegen het ‘goede’ Nederlands uit het noorden. Wij menen met J.A. Meijers dat het Nederlands gesproken en geschreven in Nederland niet per se beter is dan het Nederlands van het zuiden. Wij zijn er echter wel rotsvast van overtuigd dat we moeten streven naar een eenheidstaal, weliswaar in verscheidenheid, maar toch...... een eenheid. Wij genieten daarbij van een enorm voordeel: wij zijn ons zeer degelijk bewust van onze taalonkundigheid, wij weten dat wij onze taal moeten leren, waar andere volken zich de luxe permitteren hun taal te verleren.
Dr. Jef Leenen, ondervoorzitter van onze ‘Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal’ schrijft zeer terecht: ‘Overal bestaat het taalonderwijs voor het grootste gedeelte in te leren onderscheiden wat plaatselijk of gewestelijk is, van wat algemeen is, en in het leren gebruiken van het tweede naast, en waar het past, in de plaats van het eerste. Bij ons, in de Nederlandse helft van België, is dat gedeelte van het taalonderwijs veel belangrijker, omdat het plaatselijke en gewestelijke een naar verhouding veel te brede plaats inneemt in het gemeenschappelijke taalleven en het algemene er nog veel te ver van af is om de hem toekomende ruimte te bekleden.’
Wij mogen niet vergeten dat de algemene cultuurtaal in Vlaanderen tot voor kort Frans was en zich bij ons pas sedert de laatste wereldoorlog een taalvormende gemeenschap aan het ontwikkelen is. Bij u in het noorden daarentegen heeft het Nederlands zich reeds meer dan drie eeuwen normaal kunnen ontwikkelen. Dat wij ons dan ook dieper en intenser bewust zijn van de noodzakelijkheid een vlotte taalbeheersing te verwerven, is normaal. Het is voor ons een prestigekwestie niet alleen ten opzichte van u, onze Nederlandssprekende cultuurvrienden uit het noorden, maar tevens tegenover onze Franssprekende landgenoten, die maar al te lang ‘le flamand’ beschouwd hebben als een minderwaardige taal en pas nu beginnen in te zien dat de tweede nationale taal van hun land ‘le néerlandais’ is, dezelfde taal als die van de Nederlanders. Het is voor ons evengoed als voor u een recht en een plicht, op te komen voor een algemeen
| |
| |
verzorgde eenheidstaal, indien wij in het Europa van morgen, met onze 17 miljoen nederlandssprekenden willen beschikken over een cultuurtaal die zich moet kunnen handhaven naast de machtige buurtalen.
| |
Een Franse mening
We moeten ervoor zorgen dat uitingen in het buitenland ten opzichte van het Nederlands taalgebruik, als die van de Aurélien Sauvageot ‘professeur à l'Ecole Nationale des Langues Orientales’ en ‘Membre de la Commission de français élémentaire’ in de toekomst ondenkbaar worden. Hier volgt een klein gedeelte uit een uitvoerig artikel gepubliceerd in februari 1966 in ‘Vie et langage’. De heer Sauvageot beweert dat het Vlaams taalparticularisme schipbreuk heeft geleden omdat de Vlamingen hun taal op het Duits zijn gaan afstemmen om de invloed van het Frans de kop in te drukken.
‘Les Flamands, pour rester Flamands, vont s'efforcer, sans le vouloir clairement, de ressembler de plus en plus aux Néerlandais...... La langue s'identifiera peu à peu à celle dont se servent les Hollandais...... Le Flamand perdra de plus son originalité. Il s'adaptera de plus en plus, ainsi que le néerlandais avec lequel il se confondera, à l'Allemand, le puissant voisin...... Nos amis flamands ne parviendront pas à rester intégralement Flamands. Ils deviendront des Néerlandais soumis à l'action de la civilisation allemande, apportée par la langue allemande.’
(De Vlamingen gaan zich, om Vlaming te blijven, onbewust inspannen om meer en meer te gelijken op de Nederlanders. Hun taal zal langzamerhand gelijk worden aan die waarvan de Hollanders zich bedienen. Het Vlaams zal zijn oorspronkelijkheid verliezen. Het zal zich meer en meer - evenals het Nederlands waarmee het zich zal vermengen - aanpassen aan het Duits, de machtige buur. Onze Vlaamse vrienden zullen geen integrale Vlamingen blijven. Zij zullen Nederlanders worden, onderworpen aan de invloed der Duitse beschaving, gebracht door de Duitse taal).
In hetzelfde artikel spreekt Sauvageot over het Nederlandse taalgebied in België ‘une sorte de parc de réserve’, een reservaat dus waar het Nederlands de heersende taal geworden is, omdat de Vlamingen ‘ont réussi à l'imposer’.
U ziet het, dergelijke uitlatingen zijn in het buitenland mogelijk en dan nog wel van iemand die zichzelf een linguïst noemt. Ze kunnen ons alleen maar aanzetten om het zuiver gebruik van een eenheidstaal te bevorderen en te ontwikkelen. Een volk dat als het Vlaamse eeuwenlang gevochten heeft voor de erkenning van zijn taal als de kwalitatieve gelijke van het Frans, dat eeuwenlang een anderstalige overheersing kende, dat zich bewust is van zijn ondeskundigheid op taalgebied, weet dat zijn enige mogelijkheid om tot een hoger taalniveau te komen ligt in de verzorging, de cultivering van de moedertaal.
| |
Normen en regels
Dat de inspanningen om het ‘goed’ Nederlands te bevorderen bij ons wellicht groter zijn dan bij u, onze noorderburen, lijkt me normaal. U bent met uw taal van de wieg af in aanraking gekomen. U permitteert zich de misschien gevaarlijke luxe steeds en altijd te vertrouwen op uw taalgevoel. Wij houden ons, meen ik, veel meer aan normen en regels, wij streven er doelbewust naar in onze taalpolitiek conservatief te zijn. We wensen dat leraren en schoolboeken deze normen zouden hanteren. Als wij opkijken naar het noorden, dan is het vooral naar de verzorgde kleurrijke, soepele en levendige taal van uw spraakmakende elite, uw schrijvers, uw dichters of uw zo succesvolle redenaars. Waar wij het noorden echter niet zullen volgen is bv. het te loor gaan van het genusgevoel; ‘de koe, hij; de poes, hij; de lente, hij’ is bij ons ondenkbaar. Evenmin zullen wij uw vaak binnensmondse articulatie, uw verschrompeling van sommige eindconsonanten, uw ietwat slordige uitspraak van verschillende klanken en het diftongeren der klinkers, het stemloos maken van beginmedeklinkers als de z, v en g, het overvloedig gebruik van Engelse en Franse woorden, in ons taalonderwijs bevorderen. Wat we moeten doen met termen die in uw oren deftig of ‘verouderd’ klinken, maar bij ons springlevend zijn, is te betwisten. Ik denk hier aan het gebruik van ‘wenen’ voor ‘schreien’, van ‘verwittigen’ voor ‘waarschuwen’, van ‘kleed’, voor ‘jurk’, van ‘zetel’ voor ‘luie stoel’ en zoveel andere. Waarschijnlijk zal een zeer nabije toekomst ook deze verschillen geleidelijk oplossen. Die evolutie is trouwens duidelijk merkbaar bij onze schrijvers. De regionalistische taal van Streuvels, Claes en Timmermans heeft de plaats moeten ruimen voor het springlevend, actueel Nederlands van Lampo, Vandeloo, Ruyslinck.
De Vlamingen, en vooral zij die, als ik leven in Brussel waar het van nationaal belang is dat onze taalgemeenschappen op gelijkwaardige wijze samenleven, beseffen dat we in een zo kort mogelijke tijd de fase der volledige integratie in de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap moeten bereiken. De nederlandssprekende Belg aansporen tot vlot en nauwkeurig gebruik van zijn moedertaal om aldus te komen tot een natuurlijk zelfbewustzijn, dat eigen is aan allen die wensen dat hun taal als een volwaardige cultuurtaal wordt beschouwd, is onze hoofdbekommernis geworden.
| |
Taallessen
Radio en televisie maken een dagelijks gebruik van hun grote invloed inzake taalbeheersing op kijkers en luisteraars. Iedere morgen om halfacht luistert de Vlaming bij het ontbijt of bij het toiletmaken naar de taalwenken van Dr. Marc Galle in zijn zo lovenswaardige rubriek ‘Voor wie haar soms geweld aandoet’. Op een prettige, vlotte wijze maakt hij de Vlaming attent op de vele fouten tegen taalgebruik en uitspraak, spoort hij de Vlaming aan tot het verwerven van een eigen waardigheid en levensstijl via de taal.
Het T.V.-trio onder de bevoegde leiding van Prof. Dr. Joos Florquin verzorgt regelmatig uiterst gewaardeerde uitzendingen onder het motto: ‘Hier spreekt men Nederlands’; deze uitzendingen behoren tot onze succesrijkste T.V.-programma's.
| |
| |
Bewonderenswaardig werk wordt reeds lange jaren gepresteerd door de ‘Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal’, onder het voorzitterschap van Prof. Dr. W. Pée. Afdelingen van deze vereniging zijn verspreid over heel het Vlaamse land. Ieder lid ontvangt gratis het interessante tijdschrift ‘Nu Nog’ dat steeds leerzame adviezen inzake goed taalgebruik verstrekt. Ieder jaar wordt een A.B.N.-week op touw gezet met welsprekendheidstornooien, vertelwedstrijden, voordrachten, forumgesprekken, schoolmanifestaties, opstelwedstrijden. Duizenden aanplakbiljetten worden verspreid. Het doel is steeds: bevordering van een keurig taalgebruik en een zuivere uitspraak.
Een ander lovenswaardig initiatief werd een jaar geleden genomen door de V.B.O.-afdeling Brussel onder het voorzitterschap van de heer Penninckx. Niet minder dan 40 jeugdclubs ter bevordering van de verbale expressie werden georganiseerd, verspreid over het Brussels territorium. De schoolhoofden stelden in hun instituut een lokaal ter beschikking, het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur schonk aan iedere jeugdclub een magnetofoon en verleende daarbij een officiële subsidie. Het beoogde doel is jongeren in de leeftijd van 9 tot 18 jaar in de gelegenheid te stellen zich onder bevoegde leiding te oefenen in de mondelinge taalbeheersing.
Onze drie grote culturele verenigingen, het Willemsfonds, het Davidsfonds en het Vermeylenfonds, hebben als hoofdbekommernis de zorg voor het goede Nederlands en beijveren zich om de eerbied en de liefde voor de moedertaal te bevorderen. Ze gaan daarbij uit van de vaststelling dat het streven naar een verzorgd taalgebruik een eerste voorwaarde is voor helder denken en zuivere cultuur.
Het Vlaams Economisch Verbond strijdt voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven en boekte vooral in de laatste jaren een belangwekkende vooruitgang.
Ook in de administratie, in de handel en in de vakverenigingen wordt het belang van een keurig taalgebruik aangemoedigd. De Vlamingen beseffen dat ze in de komende jaren rechtmatig aandeel zullen hebben in het beleid van België, dat ze een deel van de leidende functies zullen bekleden en dat ze daarom onverpoosd moeten streven naar een eenvormig taalgebruik tussen noord en zuid.
Heel wat dagbladen bezitten een taalrubriek waarin het verkeerd gebruik van woorden en uitdrukkingen besproken wordt. Vermelden we er slechts één onder de vele: de beroemd geworden taaltuintjes van Maarten Van Nierop, die doorheen heel Vlaams België gretig gelezen worden.
De Stichting Lodewijk De Raet organiseert daarbij sedert meer dan tien jaar cursussen ten gerieve van het onderwijs en het jeugdwerk. De zomercursussen van dit jaar stonden in het teken van: taal, gesproken en geschreven. Een volkshogeschoolcursus werd ingericht met als thema ‘kind en taal’. Onderwerpen ter discussie waren:
Gesproken en geschreven taalgebruik op school en elders.
Streektaal en A.B.N.
Kindertaal en taal der volwassenen.
Een actieplan voor goed Nederlands in de kleuterschool en de lagere school.
| |
Het onderwijs
Zo komen we thans tot de belangrijkste sector ter bevordering en ontwikkeling van een ongedwongen en onberispelijk taalgebruik: het onderwijs.
Is niet iedere opvoeder in de eerste plaats een taalleraar? Legt de school niet de grondslag van de goede taalbeheersing, noodzakelijke voorwaarde én in het opvoedingsproces én in de cultuurdeelname? Overal in Vlaams-België gaan stemmen op om een daadwerkelijke taalpolitiek te voeren door het onderwijs in de moedertaal. De schoolautoriteiten weten maar al te goed dat de vorming van een gave persoonlijkheid, de verdieping van het gedachten- en gevoelsleven in hoge mate bevorderd worden door de ontwikkeling, de verrijking en de verfijning van de expressie in de moedertaal.
Wie enigszins met ons Belgisch nederlandstalig onderwijs vertrouwd is, weet dat onze Vlaamse leerlingen vóór alles een nijpende behoefte hebben aan een ongedwongen en zuivere omgangstaal, weet ook dat de overgrote meerderheid van onze kinderen van huize uit dialectsprekers zijn en het Nederlands voor hen bij het betreden van de lagere school een haast vreemde taal is. Deze kinderen hebben geen ander houvast dan het taalgebruik van de onderwijzer. De rol van de ‘schoolman’ is bij ons van ongemeen groot belang: zijn taal, zijn eisen, zijn correcties moeten de ideale omstandigheden scheppen waarin het taalonderwijs tot volle ontplooiing komt.
| |
Spreken
Toen de schoolautoriteiten van de Stad Brussel me een paar jaar geleden belastten met een onderzoek naar het vaardig spreken van verzorgd Nederlands in een twintigtal nederlandstalige scholen der Brusselse agglomeratie en me aan de hand van mijn bevindingen verzochten een leerplan en methodologische richtlijnen ten dienste van het spreekonderwijs samen te stellen, getuigden ze van juist inzicht.
Ik kreeg de gelegenheid om een duizendtal leerlingen op hun uitspraak, articulatie en taalvaardigheid te toetsen. Een eerste constatering trad onmiddellijk naar voren. Er wordt in ons onderwijs bitter weinig aandacht geschonken aan de bij uitstek menselijke activiteit: het spreken. Een tweede bevinding was dat de toekomstige onderwijzers en leraren grondiger moeten geoefend worden in het mondeling hanteren van hun taal; een derde dat er in de weekroosters te weinig plaats wordt gereserveerd voor de bij uitnemendheid levende taal: de moedertaal. Ook het feit dat de verschillende vakleraren niet voldoende beseffen dat ook zij in zekere mate moedertaalleraren zijn, drong zich op. Toch moet deze constatering ons niet zozeer verwonderen. In Belgie - en ik meen ook in Nederland - worden de door de universiteit gediplomeerde leraren in de verschillende vakken aan geen enkele proef onderworpen die de nauwkeurigheid der taal en de zui- | |
| |
verheid der uitspraak zou waarborgen. Een speciale controle op de taalbeheersing van alle leraren lijkt dan ook een hoofdvereiste. Bevoegde taalinspecteurs zouden hier beslist een belangrijke adviserende en stimulerende rol kunnen spelen door de aandacht der vele vakleraren erop te vestigen dat een rijke taalbeheersing het vruchtbaar verwerken van de hele leerstof dienen kan.
Onnodig hier verder uit te weiden over de vele ervaringen tijdens het onderzoek opgedaan. De hoofdzaak was gebeurd: wij kenden de vele tekortkomingen; wij wisten waar de schoen wrong. Wat Brussel betreft, werden de handen uit de mouwen gestoken. Een taalinspectie werd ingesteld, vernieuwingen deden hun intrede op alle niveaus van het onderwijs.
In de kleuterscholen werden magnetofoonbanden met kinderversjes, liedjes, kleuterverhaaltjes, sprookjes, dictiespelletjes ter beschikking gesteld van de kleuterleidsters. Een eenvoudige, levendige taal, goed Nederlands naar inhoud en vorm, keurige uitspraak en articulatie waren de hoofdbekommernis.
In het lager onderwijs werd een nieuwe methode spreekonderwijs toegepast. Een boekje werd per leerjaar samengesteld en aan iedere onderwijzer aangeboden. Alle mogelijke oefeningen in de verbale expressie werden erin samengebracht en verleenden aan de onderwijzer de mogelijkheid om de vele expressievormen waarover het kind beschikt, te ontwikkelen. Alle voorgestelde opdrachten werden op de magneetband vastgelegd, zodat de onderwijzer beschikte over een uitgebreid illustratiemateriaal en niet alleen het vaardig en technisch goed spreken bij zijn leerlingen kon ontwikkelen, maar tevens de bevordering der expressie in woord en gebaar kon cultiveren. Schoonheidsbeleving en emotiviteit werden op die wijze via de taal gestimuleerd en ontwikkeld.
Beseffend dat de geschreven taal op de wording der gesproken taal in Vlaams België een vrij grote invloed uitoefent, ging men het grote belang van de taal in onze schoolboeken voor het lager onderwijs inzien. De heer W. Penninckx, voorzitter van V.B.O. Brussel, komt de verdienste toe, hierop de aandacht te hebben gevestigd. Een werkgroep ‘Onderwijs’ werd in mei 1965 opgericht. Onmiddellijk werd een aanvang gemaakt met een onderzoek naar het taalgebruik in leer- en leesboeken. Uitvoerige lijsten van adviezen werden opgesteld; uitgevers en schrijvers van de onderzochte schoolboeken werden op de hoogte gebracht van afwijkingen van goed Nederlands. Nauwe samenwerking ontstond, aanpassing aan het hedendaags Nederlands werd beloofd.
| |
Voortgezet onderwijs
Ook in het voortgezet onderwijs verrichtte de Stad Brussel baanbrekend werk. Een zevental jaren geleden werd in alle klassen van het voortgezet onderwijs een speciaal daartoe geschoolde leerkracht met het onderwijs in de verbale expressie belast. Deze aanstelling breidde zowel op het morele als op het pedagogische vlak de invloedssfeer van het vak Nederlands aanzienlijk uit. De vele vakleraren ondervonden weldra dat de taalvaardigheid der leerlingen met de dag verbeterde en dat zij kritisch luisterden naar de taal van hun leraren. Dezen spanden zich dan ook in, om hun taal op zijn minst evengoed te hanteren als de hun toevertrouwde leerlingen.
De succesvolle deelneming der leerlingen aan welsprekendheidstornooien, voordrachtwedstrijden, culturele manifestaties, de hoge bloei van toneelafdelingen zijn hiervan de sprekende bewijzen.
Graag herinner ik hier aan de eerste Westeuropese interhoofdstedelijke toneelwedstrijd in december 1962 door de Stad Amsterdam georganiseerd. De eerste prijs werd toen toegekend aan de scholieren van een Brusselse normaalschool. De jury sprak van een ‘bijna feilloze voorstelling’, terwijl de Nederlandse pers zich in uiterst lovende bewoordingen uitte: ‘Bijzondere waardering voor het voortreffelijk speelse spel der Belgen, met veel fantasie gebracht, genuanceerd en in een goed sierlijk Nederlands gezegd...... het was een verrukkelijke opvoering.’ Toch waren deze Vlaamse scholieren niet begaafder of artistieker onderlegd dan de leerlingen-spelers uit Parijs, Londen, Bern, Bonn en Amsterdam; ze genoten echter het grote voordeel op school een reeds jarenlange cursus in de verbale expressie te hebben gevolgd en lid te zijn van de toneel- en voordrachtclub hunner school.
| |
De Vlaamse jeugd
Ik zou urenlang kunnen uitweiden over dit onderwerp dat me als Brusselse Vlaming zo nauw aan het hart ligt. De tijd die me werd toebedeeld werd echter zeer nauwkeurig vastgelegd. Nog één punt wens ik voorop te stellen: mijn geloof en vertrouwen in de Vlaamse jeugd.
Onze jongens en meisjes wensen in en door hun taal tot cultuurbewustzijn te komen. Wij staan in Vlaams België wat de jongeren betreft niet meer voor een muur van wanbegrip en onverschilligheid. Liefde en eerbied voor de taal zijn thans bij ons springlevend.
Steeds talrijker worden bij ons de jongens en meisjes die na de vermoeiende schooldag nog cursussen volgen in de mondelinge taalbeheersing, in de toneel- en voordrachtkunst. De tijd van provincialistische dweepzucht heeft uitgediend. Onze jongens en meisjes streven steeds meer naar een verfijnde levensstijl, cultiveren de expressie in woord, gebaar en schrift. Ze weten dat het gebruik van verzorgd, goed Nederlands geen luxe maar een vereiste is geworden voor ieder die een beschaafde levensvorm wil veroveren. Deze jeugd heeft eindelijk het recht eerbied te vragen voor haar taal, omdat ze zelf deze taal eerbiedigt. Met deze jongeren binnendringen in de mysterieuze wereld van de taalschoonheid is een der heerlijkste taken die men zich indenken kan. Ik geloof beslist dat te weinig leraren dit middel aanwenden: het woord van onze taalkunstenaars van gisteren en vandaag gebruiken als toverformule om de taal van de leerlingen te verrijken. Zij zouden verrast zijn door de vatbaarheid voor ontroering, door het idealisme, door de diepe ontvankelijkheid voor de substielste aanwijzingen van onze jongens en meisjes. Het ontleden, bespreken en zelfs me- | |
| |
moriseren van het taalkunstwerk biedt zoveel voordelen. De behandeling van iedere tekst kan groeien tot een ware ontdekkingstocht, waarin door een harmonisch gebruik van gevoel en verstand alle waarden tot hun recht zullen komen. De leerlingen krijgen hier kansen tot diepere beleving en literair inzicht. Ze krijgen de blijvende beschikking over kunstschoonheid, over taal van hogere orde. De jeugd brengen tot waarachtige communicatie met het woord van onze dichters en schrijvers is misschien wel de moeilijkste maar beslist ook de heerlijkste taak van de taalleraar.
Wij zijn in Vlaams België de achterstand aan het inhalen, wij leren doelbewust goed Nederlands. Misschien zullen onze Vlaamse jongens en meisjes in een zeer nabije toekomst keuriger en verzorgder Nederlands spreken dan hun jonge noorderburen.
Op jonge mensen komt het in de eerste en laatste instantie toch steeds aan, jonge mensen die ieder in hun eigen sfeer, in hun eigen milieu een verzorgd taalgebruik wensen en er ook wat voor doen.
Wij verlangen aan ons moedertaalonderwijs een nieuwe bekoring en een nieuwe charme te geven, wij willen in deze taal die we reeds lang liefhebben, die we nu ook grondig aan het leren zijn, onze eerste vriendschap beleven, onze eerste liefde, onze eerste ontgoocheling, ons eerste verdriet; deze taal moet ons dagelijks communicatiemiddel worden met de mensen in wier midden we leven en van wie we houden, met onze schrijvers en onze dichters, met u onze taal- en cultuurgenoten met wie we een steeds nauwer en hechter contact wensen.
Niet het minst dank zij het enthousiasme van onze Vlaamse jeugd hebben we eindelijk wind in de zeilen; de toekomst is aan ons!
Onder leiding van Mevr. Van Straelen-van Rintel volgde een korte voordracht door vier van haar leerlingen van de Academie der Stad Brussel: Agnes Neuville, Luc de Laat, Luc Dumeez en Frans Guldemont. De volgende teksten werden ten gehore gebracht:
1. | 't Er viel ne keer - G. Gezelle |
2. | Uit ‘Avondlied’ - P. van Ostayen |
3. | Boerecharleston - P. van Ostayen |
4. | Suite van onbepaaldheden - G. Burssens |
5. | Verlost van eenzaamheid - R. van Kerckhove |
6. | De beroemde vrouw - G. Bomans |
7. | Marcinelle - J.B. Charles |
8. | Vier om één - G. van der Graft |
9. | Een neger uit Mozambique - R. Campert |
10. | Het beeld - P. Rodenko |
11. | De kleine revolutie - Lucebert. |
|
|