toch even van het mondelinge taalgebruik af te stappen: als het woord geschreven is, dan kan dat proces eeuwen doorgaan.
Bovendien is wel gebleken dat het formuleren van gedachten ook bevruchtend werkt op het denken zelf. Zo kan een gedachte in dezelfde mens of een gedachte die van de een naar de ander gaat, groeien in kracht. Meermalen komt het voor dat hij die het werk van een schrijver of een dichter bespreekt, blijk geeft de tekst dieper te ondergaan en helderder te doorzien dan de schepper van de tekst zelf. De tekst heeft dan aan emotionele kracht gewonnen. Het klassieke voorbeeld in dit verband is wel de parafrase van Jan Ligthart over de Kleine Johannes van Frederik van Eeden.
Ik ben mij ervan bewust dat ik de lijn een beetje te strak in positieve zin heb doorgetrokken, want heel vaak vinden kunstenaars, schrijvers en dichters dat hun werk niet goed begrepen wordt. Paul Rodenko zegt dat in een gedicht dat u vanmorgen al op zo prachtige wijze hebt horen voordragen. Ik was van plan u daar nog een stukje uit voor te lezen, maar het lijkt mij dat u het nog heel duidelijk in herinnering zult hebben: het gedicht over het beeld; de schepper die het beeld maakt en de mensen die het allemaal andere namen geven. U heeft het daar duidelijk in gehoord: dat wat de kunstenaar geschapen heeft, krijgt zó zeer een eigen leven dat hij het soms zelf niet herkent en dat de mensen en andere dingen - een kind, een bloesemtak - het bij hem terug kunnen brengen. Maar er zijn ook anderen die het luide namen geven en die het ver van hem weghalen. En er waren beoordelaars die hij helemaal niet meer verstond. Het zal u opgevallen zijn dat zij gingen spreken in een vreemde taal en onverstaanbaar werden. Hier wordt duidelijk, dat iets dat eenmaal geschapen is, verschillende reakties kan oproepen bij verschillende mensen. Dit geldt voor al het geschapene, de mens niet uitgezonderd.
Wij zijn onderhevig aan dezelfde dóórwerkende kreatieve krachten en daardoor blijven wij - vergeeft u mij dat ik Gerard van het Reve een klein beetje aanvul - op weg naar het einde, voortgaan met worden.
Het nu volgende gedicht zegt dat op een andere manier:
Dit glas geeft mij het kind weer dat ik was,
maar het is niets dat ik herken.
De oogopslag, het handgebaar, wij lijken niet meer op elkaar.
Het kind waaruit ik ben ontstaan kijkt mij verwijtend aan,
Het spreekt de taal die ik toen sprak en hart en ogen spreken mee.
Maar wat het zegt versta ik niet, want wij zijn twee.
Nee, er is niets dat ik herken en er is niets dat ik versta.
Hoe kan het zijn dat ik dit was, hoe kon ik worden wie ik ben.
Dit is een gedicht van Neeltje Maria Min, een jonge dichteres. Haar eerste bundel is zojuist gepubliceerd. In haar werk ervaren wij met welk een kracht gevoelens zich kunnen losmaken en hoe weinig de taal dan te maken heeft met vooropleiding e.d. Haar taal is van een trefzekere direktheid en slaat met zoveel kracht in, dat het sukses van haar bundel ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’ zeker niet alleen aan grote publiciteit te danken is.
Neeltje Maria Min is niet erg geneigd tot praten in de haar afgenomen interviews. Zij zelf zegt: ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten.’ Met Slauerhof zouden we kunnen zeggen: ‘Alleen in haar gedichten kan zij wonen’. In een vraaggesprek dat in Vrij Nederland gepubliceerd werd, zegt ze: ‘Wie meer over mij weten wil, moet die bundel maar lezen, het staat er allemaal in. Ik hoef geen toelichting te geven, het is volkomen duidelijk. Wie het niet uit mijn gedichten kan halen, die heeft er verder ook niks mee nodig. Er is niemand die mijn werkelijke omstandigheden kent, innerlijke bedoel ik, daar heeft niemand wat mee te maken.’
Ik zal u het titelgedicht uit de bundel voorlezen.
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten,
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan.
O noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb wil ik heten.
De dichteres heeft gelijk, het staat er allemaal in. Zulke zinnen slaan echter ook iets in de lezer los, want zij bezitten een eigen kracht. Zij roepen gevoelens en gedachten bij anderen op, die zeker niet dezelfde behoeven te zijn als die van de dichteres. Natuurlijk is het goed als men zich instelt bij het luisteren of het lezen op de oorspronkelijke bedoelingen. Maar iedere lezer en iedere luisteraar heeft nu eenmaal zijn eigen geestelijke bagage.
Met ieder gesprek, met iedere gelezen tekst wordt die bagage voor kortere of langere tijd verzwaard. Soms is men een gesprek vergeten als de gespreksgenoot de deur uitgaat. Men kan echter ook één zin opvangen die zó inslaat dat die jaren lang bij de bagage behoort.
Wij gaan onbewust selekteren. Dat wat onbelangrijk voor ons is, zullen we snel vergeten; wat belangrijk is, willen we vasthouden en bij ons houden.
Wij moeten leren kiezen, maar dat is niet gemakkelijk in onze boeiende en schokkende tijd. Hier ligt een belangrijke taak voor het onderwijs. We kunnen er niet meer onderuit: het onderwijs moet veranderen in onze veranderde wereld.
Zoals men een pakhuis niet straffeloos kan blijven volstouwen - het zal een keer bezwijken -, zo is het ook voor de mens onmogelijk alleen maar op te nemen, alleen maar te laden: indrukken, kennis, spanning, verdriet, geluk. Er moet een evenwicht ontstaan tussen laden en ontladen. Wat wij leren, horen, ervaren, moet verwerkt kunnen worden. Men moet over het opgenomene kunnen spreken. De school kan en mag er niet meer op rekenen dat haar taak beperkt blijft tot het bijbrengen van schoolse kennis.
Ik heb eens een eerlijk verontwaardigde leraar de kreet horen slaken: ‘Ze denken zeker dat je je ook nog