Onze Taal. Jaargang 35
(1966)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdIk doetEen Rotterdammer merkt op dat een timmerman die bij hem een karweitje kwam opknappen, telkens een -t als werkwoordsuitgang bij de eerste persoon plaatste: ik doet, ik maakt, ik boort, ik bedoelt. Hij vraagt ons waarom die timmerman zo de werkwoorden vervoegt en of ‘ik doet’ nu plat is dan wel dialect. Het enige antwoord dat wij daarop kunnen geven is dat die -t een kenmerk is van een Zuidhollandse dialect. Dr. Jo Daan neemt in haar opstel over streektalen in Zuid-Holland (Mededelingen Dialectencommissie, Amsterdam 1965, blz. 12-14) aan dat het een jong verschijnsel is. Dit ‘ik doet’ blijkt het meest voor te komen in de vierhoek Maassluis-Schoonhoven-Gorinchem-Dordrecht. Maar ook in plaatsen als Delft, Gouda en Leiden is het bekend. Het eenvoudigste zou nog de verklaring naar analogie zijn: naast ‘jij doet’ en ‘hij doet’ komt ‘ik doet’. De vorm ‘doet’ bij de tweede en de derde persoon staat in frequentie hoger dan ‘doe’ bij de eerste persoon en heeft ‘ik doe’ meegesleept naar de ‘doet’-groep. Maar men moet in de taalkunde eenvoudige verklaringen wantrouwen... In de zoëven genoemde monografie over het dialect in Zuid-Holland staat ook een belangrijke bijdrage van prof. Heeroma. Dit gebied - wat ruimer genomen: Holland - is voor een groot deel de bakermat van het Algemene Nederlands. Terwijl dialecten uit andere streken van ons land heel vaak ‘schilderachtig’, ‘aardig’ of ‘muzikaal’ worden genoemd, heeft bijna niemand een goed woord over voor de pure Hollandse streektaal: men vindt die meestal ‘plat’, ‘vulgair’, ‘onbeschaafd’. Er zijn ook geen, of bijna geen boeken, verhalen of gedichten in ‘Hollands’. Het wordt gebruikt om in hoorspelen, televisiespelen enz. komieke figuren taalkundig aan te kleden. Heeroma wijst erop dat de Hollandse dialecten maar ‘in zeer beperkte mate’ een verbastering van een beschaafde Nederlandse taal zijn. ‘In Holland is de verhouding tussen dialect en cultuurtaal op het eerste gezicht heel anders, omdat de cultuurtaal daar evenals de dialecten Hollands kan heten. De Hollandse cultuurtaal kan gelden als een hogere vorm van het Hollands dialect, het dialect als een lagere vorm van de cultuurtaal’. Behalve die relicten van de Hollandse dialecten, zijn er nu ook nog de echte verbasteringen van het Algemeen Beschaafd, voornamelijk in de stadsdialecten: door elkaar dus taalverschijnselen van vóór en van ná de consolidering en verbreiding van het Algemeen Beschaafd. Die laatste soort noemen we vaak ‘plat’; het woord houdt een afkeuring in van het los laten van de normen waarop het Algemeen Beschaafd is gebaseerd. Deze kwalificatie heeft in ruimere zin betrekking gekregen op heel het complex van de streektalen in Holland. Is nu ‘ik doet’ plat of dialect? U zult uit onze uitweiding over de aparte situatie van het Hollands onze aarzeling begrepen hebben. In een Amsterdams proefschrift van 1938Ga naar voetnoot1), - langzamerhand een klassiek werk in de neerlandistiek - wordt betoogd dat voornamelijk de uitspraak doorslaggevend is voor de bepaling van de grenzen tussen plat, dialect en algemeen beschaafd. ‘Ik doet’, gewoon normaal uitgesproken, maakt op ons eerlijk gezegd geen platte indruk; wij beschouwen het als een dialectische variatie, zij het onduldbaar in de standaardtaal. In ‘ik maokt’ doet de ‘ao’ eerder onbeschaafd aan dan de -t. Men moet bij beoordelingen als de bovenstaande oppassen voor een gevoel van verhevenheid: typische stukjes taalfolklore waar men zichzelf wel voor zou hoeden, glimlachend toelaten bij anderen (minderen...), omdat die woorden, uitdrukkingen enz. zo ‘aardig’ zijn. De benaming ‘plat’ of ‘onbeschaafd’, bedoeld voor taalvormen, straalt - misschien zonder dat we ons daarvan bewust zijn - door in de beoordeling van iemands karakter, gedrag, opvoeding, maatschappelijke stand. Als ‘ik doet’ sociaal hinderlijk is, belachelijk of nog | |
[pagina 44]
| |
erger, moet men het bestrijden bij degenen bij wie dit nog mogelijk is. Elke discriminatie is wreed, ook die op grond van taalvormen. Een taalvorm die in het maatschappelijke verkeer, om welke reden ook, onaanvaardbaar is geworden, is een hindernis voor de gebruiker ervan. Of we moeten de gelegenheid tot discriminatie wegnemen, dus het ‘onbeschaafde’ bestrijden in het belang van de taalgebruiker zelf, òf we moeten iedereen goed duidelijk maken dat een ‘onbeschaafde’ taalvorm op zichzelf niets zegt over iemands beschaving. De eerste weg zal de verstandigste en de gemakkelijkste zijn. Treuren over het verlies van ‘aardige’ dialectische variaties is een voorrecht van de beschaafdsprekenden. De meisjes in Scheveningen gaan zelf nu eenmaal liever in een spijkerbroek dan in een baaien rok. Die laatste zal tenslotte alleen nog maar in een openluchtmuseum te zien zijn. |
|