voorkomende ‘zijn te + onb. wijs’ kwam vroeger minder voor; ‘staan te’ (dat staat te bezien) was gebruikelijker. ‘Staan te’ is nu nog in zwang met de datief voor de betrokken persoon (dat staat ons te doen) en in enkele vaste verbindingen: staat te vrezen, te verwachten, te betwijfelen, te bezien.
De verbinding ‘zijn te’ is de aanleiding geweest de onb. wijs gelijk te stellen met een z.g. naamwoordelijk deel van het gezegde - de man is ziek - en langs deze trap van overeenkomst kwam men er toe de onb. wijs als bepaling vóór het zelfst. naamw. te gebruiken. Eerst los erachter ‘het besluit, te nemen bij enz.’ (reeds bij Hooft te vinden), dan er geheel voor ‘het te nemen besluit’.
Dit laatste gebruik is pas in de achttiende eeuw ontstaan. In de gewone omgangstaal is de constructie nooit goed doorgedrongen. Ze blijft min of meer stadhuisstijl, vooral als er nog nadere bepalingen bijkomen: de door de commissie van bijstand voor het einde van deze maand in te dienen voorstellen... Dergelijke Latijnachtige kanselarij-uitdrukkingen kan men beter omschrijven met een bijv. bijzin: de voorstellen, die de commissie enz. Wij gebruiken met opzet het woord ‘Latijnachtig’, omdat we kunnen aannemen dat het Latijn onze kanselarijtaal sterk heeft beïnvloed. Het Latijn kent, ten overvloede, een verbogen vorm van de onb. wijs.
Er is hierbij nog een spraakkunstige eigenaardigheid. We kunnen zeggen: de beslissing is spoedig te verwachten - de spoedig te verwachten beslissing. Niet echter: een te verschijnen boek. Waarom niet? Omdat men ook niet kan zeggen ‘het boek is te verschijnen’. De verbinding met ‘zijn te’ gaat alleen op bij overgankelijke werkwoorden.
Tenslotte de ‘verbuiging’. In ‘een niet te begrijpen vergissing, een moeilijk te omschrijven begrip, een spoedig te verwachten beslissing’ doet de werkwoordsuitgang van de onb. wijs voor het gehoor dienst als buigingsuitgang, temeer daar in de uitspraak de n niet of nauwelijks wordt verwezenlijkt. Men hóórt: een niet te begrijpe vergissing, moeilijk te omschrijve begrip enz. Het is dan ook geen wonder, dat de paar werkwoorden op n - doen, gaan, staan, zien - meedoen met de overgrote meerderheid, die wel een -en als uitgang van de onb. wijs heeft. Keurt men ‘een moeilijk te omschrijven begrip’ goed, dan moet men ‘een niet te overzien tegenslag’ ook goedkeuren en ieder voelt ergens in zijn taalbewustzijn, dat hier iets niet deugt. De buigingsuitgang verschijnt, ‘een niet te voorzien-e tegenslag’, en het taalgevoel is weer bevredigd. De uitgang wordt nog gesteund door een overeenkomstige uitgang bij de voltooide deelwoorden ‘een onvoorziene tegenslag, een aangegane lening enz.’