Goed en fout
Als taalman lees je alle taalkundige artikelen met meer interesse dan iemand die de taal alleen maar als communicatiemiddel ziet. Zo heb ik ook uw artikel met belangstelling gelezen, nl. het stukje: ‘Volmaakte taal’. Nu is het ‘leuke’ dat hierin mijns inziens (het is immers volgens u moeilijk uit te maken wat ‘fout’ genoemd moet worden?) enkele onvolmaaktheden zitten. Ik heb me niets aangetrokken van de stille wenk: ‘Op fouten jagen (in andermans werk...) is een bewijs zoeken van de onvolmaaktheid van de taalgebruiker en soms ook van de onvolmaaktheid van de taal’. En ook niet van: ‘Foutenjacht is verwerpelijk als men slechts de voldoening nastreeft dat men zelf het (ik zou hier zetten: het zelf) zo veel beter doet dan de ander’.
Ik heb niet gejáágd, ik heb geen bewijs gezocht van de onvolmaaktheid van de taalgebruiker (dat zou hier dus de redacteur betreffen, en wie zou hem daarvan durven betichten!) en ik heb ook niet de voldoening nagestreefd, het allemaal béter te weten.
Ik ben die ‘onvolmaaktheden’ gewoon tegengekomen, tijdens het lezen, bij de eerste keer.
‘Om kort te gaan’: ik heb bezwaar tegen: ‘misschien kan een taal, omdat zij taal is, nooit daaraan voldoen, gelijk een plant ophoudt plant te zijn zodra hij alle eigenschappen van een mens heeft’.
1e In Van Dale lees ik:
taal (v)m;
plant (v)m.
In bovengenoemde zin wordt naar ‘taal’ verwezen met zij, maar naar plant met hij, ondanks het feit dat deze woorden tot hetzelfde taalkundige geslacht behoren en ondanks hun zelfde keuzemogelijkheid wat gemis betreft: mannelijk of vrouwelijk, waarnaar dus resp. verwezen kan worden met hij of zij.
Is dit nu fout? Ja en nee. Er is een keuze mogelijk, maar dan moet men logisch en consequent kiezen, niet taal met zij ‘aanduiden’ en plant met hij. Het is niet én... én, maar óf... óf.
Het is dus toch fout, in strijd met de ‘logica’, de consequente keuze, waarvoor het bekende ‘groene boekje’ mede verantwoordelijk moet worden gesteld. U ziet, ik véroordeel niets, ik constateer en béoordeel.
2e Het verschil tussen omdat (geeft reden aan) en doordat (slaat op de oorzaak) wordt nog vrijwel in alle spraakkunsten (gek dat je eigenlijk nooit hoort van schrijfkunsten, alhoewel de ‘spraakkunst’ vaak bij het schrijven wordt geraadpleegd) benadrukt.
In de gesproken taal wordt het onderscheid - op een heel enkele uitzondering na - niet meer gemaakt, ja zelfs in de geschreven taal van vooraanstaande schrijvers komt deze ‘nivellering’ van de logica-in-taal voor. U moet er maar eens op letten.
En aangezien op ‘de’ examens, bijvoorbeeld van m.o.-Nederlands, nog immer dit onderscheid dient te worden gemaakt, moeten we toch aannemen, dat deze ‘regel’ nog een levende is. Derhalve: ‘omdat’ schrijven waar het doordat moet zijn, is ‘fout’. (Hoe moet je het anders noemen?).
Dat het onderscheid niet meer levend zou zijn, mag echter niet als argument voor nivellering gelden: daarvoor ontbreekt ons nog te veel materiaal. Je zou dan net zo goed kunnen zeggen, dat het betrekkelijk(e) voornaamwoord-met-ingesloten-antecedent wat voor alle dat-gevallen wordt gebezigd, wat in de praktijk in gesproken taal al gebeurt, dus goed is.
Ik heb er destijds een ‘hobby’ van gemaakt, te letten op het gebruik van wat, in zinnen als: ‘Het apparaat wat (moet zijn dat) u hier ziet, dames en heren...’ Ik kan u zeggen: Niemand zegt meer dat (niemand = bijna iedereen = 99,9% gebruikt wat waar het dat ‘moet’ zijn). Zelfs in de geschreven taal is deze ‘fout’ doorgedrongen.
Nu kunt u ‘fout’ in dit geval wel tussen aanhalingstekens blijven zetten: in examenwerkstukken en op mondelinge examens wordt het gewoon fout gerekend...
3e Taal is mensenwerk, een moeilijk, gecompliceerd werk bovendien. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt, waar gedacht wordt, worden nog méér fouten gemaakt.
Het mogen echter geen onnodige fouten zijn, bijvoorbeeld in werkwoordsvormen, spelling e.d. Dit soort fouten kan men voorkómen, denkfouten en fouten in de ‘logica’ zijn moeilijker te vermijden.
Mijn derde bezwaar geldt uw redenering.
U zegt, ‘waar gewerkt wordt’ enz., en meer woorden van gelijke strekking. Wie in de taalkeuken is opgegroeid, weet dat maar al te goed! Ik vraag me echter af, of het verstandig is deze het-loopt-wel-los-theorie, deze twijfelaarsstemming van goed of fout, de wereld in te zenden, in een ‘wereld’ waar men juist de be-