werden afgevangen van de volksmond of gebloemleesd uit bovengenoemde tijdschriften, uit de werken van Amaat Joos en uit de u beter bekende A. de Jager (Frequentatieven, 1875) of Van Dale Groot Woordenboek, 1898.
Mijn eigen verzameling - begonnen 1926 - bedraagt 675 paarwoorden. Wat hiervan in gemelde publikatie voorkomt heb ik niet onderzocht: vermoedelijk enkele honderden. Ik vind het nu wel spijtig dat ik niet alles heb genoteerd wat mij ooit onder ogen of ter ore kwam. Een mens is af en toe een paar seconden lui! Ter attentie van de heer Bakker evenwel heb ik onze Nederlandse equivalenten (i-a-woorden) van de 80 Engelse i-o-woorden opgeteld. Ik vond er 91 op een som van 134 klankverwisselende paarwoorden.
De drieledige gevallen volgen het patroon i-a-o (pimpampoentje) zowel als het patroon i-o-a (pief poef paf).
Bij de tweeledige doen zich in feite de zes mogelijke variaties voor: kris en kras, klidderdeklodder, slabben en slobberen, joechjachen, wallen en wielen, ronken en rinken. Bij de drie- zowel als de tweeledige zijn de i-a-woorden veruit de talrijkste. Nochtans, dit terloops, zijn de drieledige paarwoorden vrij zeldzame vogels.
De opeenvolging i-a (merkwaardigerwijze ook in het giegagen van de ezel hoorbaar!) en het nog boeiender drieledige klankpatroon i-a-o (de bimbambomwet) moest door fonetici wetenschappelijk onderzocht worden op trillingsfrequentie en mogelijk andere verschijnselen. Indien gebeurd, toch zijn de resultaten mij, tot mijn spijt, onbekend.
Alleszins vertoont het drieledige patroon fonetisch de volgende merkwaardigheden, Het bestaat uit deze achter elkaar volgende spraakklanken:
1) | 1: een lange, ongeronde, gesloten voorklinker (palatale vocaal); |
2) | a: een korte, open medeklinker (velare vocaal); |
3) | o: een korte, geronde, halfgesloten achterklinker (velare vocaal). |
De mondstand loopt van gesloten, via open naar halfgesloten. Bij het tweeledig patroon laten we tenslotte gewoon de mond openvallen. De Engelsen (die i-o verkiezen) beperken zich tot halfopen! Inderdaad hun mond is nog lomer dan de onze.
Bij het drieledige patroon verloopt de vorming binnensmonds: voor, midden, achter. Wat de stemhoogte betreft (en de hiermee gepaard gaande trillingsfrequentie) verloopt het proces van hoog (i) naar laag (a) via de middenvocaal (o).
Veel beschouwingen wil ik niet maken: het zou voor ingewijden een wassen neus gaan lijken. Maar ieder taalgebruiker die luisteren wil en het klankvormingsproces binnen zijn spraakorgaan wil nagaan, kan vaststellen welke orde onze spraakgewoonten volgen: van gesloten naar gesloten en van hoog naar laag. Veel besluiten vallen hier wel niet uit te trekken. Is het de gemakkelijkste spreektechniek? De welluidendste? De natuurlijkste? Wat Gezelle bedoelt met stijgender wijze is, beslist onduidelijk, tenzij hij de amplitude, de stemsterkte, bedoelde.
In elk geval komt bij het tweeledig patroon de i-a-orde het meest voor: 91 tegen 43 (zegge 134-91).
Voor de begrippen hieromtrent verwijs ik naar de bekende spraakkunst van Rijpma-Schuringa-Naarding, Wolters, Groningen, 1959, blz. 20-22. Over veel bijzonderheden heb ik met opzet niet willen uitweiden. Tot besluit volgen (met hun woordbetekenis) onze 91 klankverwisselende paarwoorden van het i-a-patroon. Ik geef drie reeksen. Een eerste van aaneengeschreven paarwoorden die verbonden worden d.m.v. tussenvoegsels. Een tweede reeks: aaneengeschreven zonder tussenvoegsels (de tussenvoegsels die bij paarwoorden voorkomen zijn: a, ba, be, ber, de, den, der, ka, la, le, ma, me, men, pa, pe, we). Een derde reeks: de niet aan elkaar geschreven paarwoorden (ik weet dat het al of niet aan elkaar schrijven soms betwistbaar is).
Reeks 1: Klinkedeklank (al klingelend), kwikkeldekwakkel (ordeloos), trippeldetrappel (al trippelend), vingeldevangeldevos (interjectie!), wiecheldewachel (ordeloos), wikkeldewakkel (een wieg), wikkerdewakker (de wind).
Reeks 2: Dribbeldrabbeldribbelgat (Fries: het water), fikfakken (stoeien), fisjefasje (tierelantijntje), friezelfrazelen (tateren), fristfrast (duivenvleugel bij valkeniers), fliekflak, fiekfak (prullen), giepgaap (de kraai), kipkap (mengsel), klikklakwoord (zinledig woord), klinkklanken (klinken), klinkklank (praal), klingklangelen (herhaaldelijk klingelen), klingelklangelen (id.), klisklas (strook kant), kribbekrabben (kribbebijten), kringelkrangel (krinkeldewinkel), kriskras (schots en scheef), kriskrassen (zie Van Dale), krispelkraspelkrullekes (door elkaar gedraaid), kwikkwak (kikvors, half en half), kwinkkwanken (waggelen), mismas (mengsel), mingelmangel (allegaartje), mitsmatsen (een kaartspel), plisplasporilum (klitskletsklorium), piepa (pa), rikrak (hefboom), rinkranken (rammelen), ritjeratje (?), slierislari (slordigheid), slimpslamp (?), slingerslange (de weg), slingerslanger (band), tikketakkebard, tiktak, triktrak (bakspel), tingeltangel (caféchantant), tjiftjaf (een vogel), tjingeltjangelen (vervelend tjingelen), triptrappen, trippetrappen (trippelen), viezevazen (kieskauwen, zaniken, grillen), wiedelewaddele (wielewaal), wietjewatje (overhoop), winkelewankele (interj.), winjewanje (droomland), ziegzagen (krassen, zeuren), zwinkelzwankel (al erg zwankend).
Reeks 3: bing bang bong (bimbambom), beknibbelen en beknabbelen (bevitten), dingen en dangen (dingen), ditjes en datjes (allerlei), ten drijf en ten draf (Wvl.: hard dravend), flidder fladder flodder (iets fladderends), flik flak floander (klitsklets), de griep en de grap (de griep), ieken akken ekenhout (Wvl.: klankexpressie), kille kalle koentjes (klankexpressie), met kikken en klakken (hebben en houden), krik krak krak (spelnaam), kwik noch kwak (geen kik), kwinten tegen kwanten (enkels tegenelkaar), piek pak porre (een kaartspel), pif paf (klanknab.) sim sam solder (klankexpressie), smiek smak mandeke (interj.), snikken en snakken (snikken), sniep snap snater