Bosschage
In Onze Taal van febr. 1966 maakt u zich van de kwestie betreffende de uitspraak van ‘bosschage’ wel heel erg gemakkelijk af.
Ik had nl. een meer historisch beredeneerde, dubbele mogelijkheid van uitspraak verwacht.
Het woord bosschage schijnt terug te gaan op rom. boscu (Franck-Van Wijk-Van Haeringen) of op buska (Duden, Etymologie). J. de Vries (Ned. Etym. Wdb. 1e afl.) neemt een vorm boscaticus aan.
Zoals zoveel sk's bij ons tot sch- zijn geworden, meende ik ook hier aan te treffen een reeks boscage - boskage - bosschage, waaruit dan naar analogie met bv. ‘Bossche koek’ de uitspraak bossage zou zijn ontstaan.
‘Koenen’ geeft alleen de uitspraak ch=ch. Die kent dus blijkbaar wèl, evenals ik en anderen, de uitspraak met velare stemloze glijder. En waarom handhaafde de Spellingcommissie-1934 de -sch- tenzij wegens de uitspraak met -ch-?
De uitspraak bossage lijkt me toch niet zo héél gewoon...
F.K.M. Mars