Volmaakte taal
In het boek van J.A. Meijers, Mens en taal (blz. 138), komt de volgende overdenkenswaardige uitspraak voor: ‘Er zullen fouten gemaakt worden zolang niet volmaakte mensen met een niet volmaakte geest een niet volmaakte taal gebruiken om uitdrukking te geven aan hun niet volmaakte gedachten’. Vier dingen worden hier ‘niet volmaakt’ genoemd: de mensen, hun geest, hun taal, hun gedachten. Ze hangen ten nauwste samen; toch zij het geoorloofd, hier een van de onvolmaaktheden apart te beschouwen.
Het zal, vermoeden wij, niet zo eenvoudig zijn, al die eisen te formuleren waaraan een taal zal moeten voldoen, wil zij werkelijk volmaakt zijn. Mag een taal slechts eenlettergrepige of althans gelijklettergrepige woorden hebben? Moeten die op een klinker of een medeklinker uitgaan? Moeten die woorden zich beperken tot één betekenis? Hoeveel woorden moet een taal hebben? Mogen er synoniemen bestaan? Moet de zinsbouw volkomen vrij of strikt gereglementeerd zijn? Kunnen er naast de éne volmaakte taal ook nog andere volmaakte talen bestaan?
Evenmin is het een simpel karwei, een logische objectieve argumentering op te stellen, die ons duidelijk maakt waarom de taal juist aan die eisen moet voldoen om in èlk opzicht volmaakt te zijn. Misschien kan een taal, omdat zij taal is, nooit daaraan voldoen, gelijk een plant ophoudt plant te zijn zodra hij alle eigenschappen van een mens heeft. Maar hier raken wij de wijsbegeerte der taal en dat moeilijke vak kunnen we beter aan de deskundigen overlaten.
Ieder die geboeid wordt door de vraag op welke wijze een taal volmaakt zou kunnen zijn, moet de prachtige persiflage lezen die George Orwell in zijn roman Nineteen-eighty-four (1947) heeft geschreven op de taal in het jaar 2000. De Nederlandse vertaling van dit werk noemt die taal nieuwspraak. Elk woord in die taal kan alle functies in de zin bekleden: een woord als indien kan werkwoord, voegwoord, bijwoord, enz. zijn. Door toepassing van verfijnde methoden is de woordenschat verkleind tot een minimum: zeer slecht is in nieuwspraak dubbelplus ongoed, tamelijk donker wordt plus onlicht. Alle onregelmatigheden zijn verwijderd: hij gaf is hij geefde, kinderen is kinden. ‘In vergelijking met onze eigen woordenschat was die van de nieuwspraak maar schamel, en voortdurend werden nog nieuwe manieren bedacht om haar te beperken. De nieuwspraak verschilde werkelijk van bijna alle andere talen in dit opzicht, dat haar woordenschat elk jaar kleiner werd in plaats van groter. Elke inkrimping was winst, omdat, hoe kleiner het terrein van de keuze was, des te kleiner ook de verleiding was om te gaan denken. Uiteindelijk zou, zo hoopte men, het strottenhoofd gearticuleerde taal voortbrengen zonder dat daarbij de hogere hersencentra ook nog maar te pas zouden komen’ (vertaling H. Kool; uitgave Amsterdam 1956, blz. 225).
Er zou nog een vervolg op het befaamde hoofdstuk van Orwell geschreven kunnen worden: de taal in het jaar 3000. Maar dat kon kort zijn, want om de nog volmaaktere taal te bereiken dan de nieuwspraak, heeft men zelfs aan het strottenhoofd nog te veel: het zou een zwijgen moeten zijn, maar dan óók een zwijgen ‘zonder dat daarbij de hogere hersencentra ook nog maar te pas zouden komen’.
Meijers heeft gelijk: een taal gebruiken betekent aan de kans bloot gesteld te zijn, fouten te maken. Kunt u eigenlijk wel nauwkeurig definiëren wat een ‘fout’ is? Dat valt niet eens mee. In elk geval heeft u in uw definitie te maken met de taalgewoonten van de taalgemeenschap. En daarmee is een nieuw element in het geding gebracht. ‘De’ taalgemeenschap, bijvoorbeeld de Nederlandse, is als eenheid weliswaar niet zo