Onze Taal. Jaargang 35
(1966)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
[Nummer 3] | |
Thema met variatiesIs het Nederlands een taal om te zingen? Anders gevraagd: is het Nederlands een muzikale taal?
De Nederlandse Gregoriusvereniging heeft, bij de viering van haar negentigste verjaardag, in het jubileumnummer van het GregoriusbladGa naar voetnoot1) de vraag gesteld en laten beantwoorden door ruim twintig deskundigen, waaronder dichters, musicologen, componisten en zangers.
Hier is het antwoord van Harry Prenen: ‘Een rare vraag eigenlijk! Wij lage-landers zijn van nature geen chauvinisten, en patriotten alleen als er gevaar dreigt, want anders zouden wij op het horen van die vraag al gaan steigeren en het thema unaniem maar één muzikaal antwoord geven: een fluitconcert!’ En een bladzijde verder over de bezwaren en de beroemde spreuk Frisia non cantat: ‘Om het maar dagelijks te zeggen: ik geloof er geen woord van. Het Nederlands is evenzeer een muzische taal als welke andere der grote muziek-en-zang-talen ook.’
Dat is dan duidelijk genoeg voor degenen die nog twijfel dienaangaande mochten koesteren. Van de andere éénentwintig antwoorden zijn er maar twee, misschien ten hoogste drie, negatief. Eerlijk gezegd, heeft de vraag ook ons verwonderd: in èlke taal kun je iets zeggen (daar is een taal een taal voor) en in èlke taal kun je zingen. Dat is een ontelbaar aantal malen door de ervaring vastgesteld feit. Talen zonder klinkers zijn ons onbekend; mochten ze bestaan, dan zou de componist van liederen in die talen wel eens voor een onmogelijke taak komen te staan. Taalkundige argumenten die bewijzen dat het Nederlands ‘onzingbaar’ is, bestaan niet. Eén negatief oordeel zegt: ‘Onze taal wordt bovendien met de dag lelijker, ze slijt af. De vele spellingswijzigingen hebben m.i. een slechte invloed op de uitspraak’. Hier kunnen we niets anders dan een groot vraagteken bij zetten. Met ‘lelijk’ kun je niet argumenteren: waar de één van houdt, kan voor de ander een gruwel zijn. ‘Afslijten’ is in dit verband misleidende beeldspraak: het woord suggereert dat de mooie kanten van een taal verdwijnen. Dat spellingswijzigingen de uitspraak beïnvloeden, moet nog bewezen worden. Het is juist omgekeerd: de verandering in uitspraak kàn een spellingswijziging tot gevolg hebben. Een bekend voorbeeld is sch in het oude mensch. Men is niet s gaan zeggen omdat er s stond, maar de spelling s is voorgeschreven, omdat al eeuwenlang geen sch gezegd werd.
Over musicologische argumenten vòòr of tegen de ‘zingbaarheid’ kunnen wij, eenvoudig uit onwetendheid, niets verstandigs zeggen. Wij hebben de indruk gekregen dat er geen ernstige argumenten-tegen bestaan. In elke taal zal wel iets ‘onmuzikaals’ te vinden zijn. Guillaume Landré: ‘Naar mijn persoonlijke mening is onze eigen taal uitstekend geschikt om te be-componeren, mits men met een aantal dingen rekening houdt’. Maar, vervolgt hij, er zijn ook moeilijkheden met het Russisch, het Engels en het Frans: ‘Als een Franse of Engelse componist zijn taal eigenlijk geweld aandoet, valt ons dit - en dat is omdat het om een vreemde taal gaat, niet te verwonderen - niet zo sterk op’.
Het thema van de Gregorius-deskundigen is: natuurlijk is het Nederlands geschikt voor de zangkunst; waarom zou het dat niet zijn? Zij spelen het met variaties: hier wat sterker, daar wat zwakker, nu eens geestig, dan weer ernstig.
In veel van die variaties herkent men gelijke trekken, gelijke wendingen. In het volgende noemen we er een paar. | |
[pagina 10]
| |
1. Het gezongen muziekstuk is op zichzelf vaak al een probleem, om het even in welke taal de tekst staat. Er zijn moeilijkheden met klemtoon, met de kleur van klinkers, het ritme van de tekst, de versmaat. Tot op zekere hoogte is de tekst in de vocale kunst ‘bijzaak’ en hoeft ook niet ‘verstaan’ te worden. De tekst van menige opera bijvoorbeeld is - taalesthetisch gezien - een prul (maar in een vreemde taal merkt men niet zo licht het prullerige).
2. Gedichten zijn in de eerste plaats om gelezen te worden; zij zijn niet gemaakt voor de componist ter vervaardiging van een muziekstuk. Taalkunst en muziekkunst hebben ieder hun geheel eigen, volstrekt van elkaar onafhankelijke eisen.
3. Vertalingen van een vreemdtalige tekst zijn vrijwel altijd minder in kwaliteit; de oorspronkelijke muziek is gemaakt voor een bepaalde taal, het is heel moeilijk die muziek op de noot te volgen met een andere tekst in een andere taal.
4. De zingbaarheid van het Nederlands is noch een taalkundig, noch een muziekkundig vraagstuk; het betreft hier voornamelijk een psychologisch probleem, de Nederlander is aan het Nederlands in de vocale kunst onvoldoende gewend.
5. In onze nationale muziekgeschiedenis is een breuk van twee, drie eeuwen geweest. Toen ons land in de negentiende eeuw weer een muziekcultuur van betekenis begon te krijgen, moest het repertoire uit het buitenland komen en moesten de beoefenaars in den vreemde geschoold worden. ‘Daarin,’ zegt Leo Hanekroot, ‘moet men zeker niet de laatste reden zien, waarom - bij onze algemene bereidheid tot opneming - wij met de muziek ook de talen waarop zij vaak geschreven is, zonder bedenken aanvaard hebben.’
6. In ons onderwijs is een sterke veeltalige traditie. De beoefenaars van de muziekkunst en de minnaars daarvan verstaan Frans, Duits en Engels. Waarom zouden zij een Nederlandse tekst vragen? Daarbij komt nog dat de vreemde taal altijd min of meer omsluiert, nooit zo direct de gevoelswaarden meegeeft die de bloedeigen moerstaal heeft. Drs. W. Croonen geeft het tekenende voorbeeld van Bach's cantate Mein Herz schwimmt in Blut ‘die wij nooit in het Nederlands zouden kunnen vertalen, zonder er bij te lachen’.
7. Er is ook een praktische reden: ons taalgebied is niet zo groot. Een componist heeft met een Franse, Duitse of Engelse tekst nu eenmaal een groter afzetgebied.
En tenslotte een zware telkens terugkerende ondertoon: we lijden, wat onze taal en de muziek betreft, aan een nationaal minderwaardigheidscomplex. De Vlamingen hebben daar gelukkig geen last van. Zij hebben een prikkel om zich te verweren. Zij zijn taalbewust. Voor hen moet een vraag als ‘is het Nederlands zingbaar?’ ongeveer klinken als: ‘kun je in het Nederlands optellen en aftrekken?’ In deze kwestie heeft Onze Taal geen taak: de muziek is ons terrein van werken niet. Wel dachten wij er goed aan te doen, het beruchte bijgeloof over het Nederlands als zingtaal eens te signaleren. Wie de geschiedenis van onze letterkunde kent, weet dat er vanouds muziek voor het Nederlands gemaakt is en dat geen van onze middeleeuwse en zeventiende-eeuwse dichters en componisten zich erover het hoofd heeft gebroken, of dat nu eigenlijk wel kon en mocht. Een paar meningen van twintigste-eeuwers laten we met plezier nog hieronder volgen, ondanks het dreigende copyright ‘Niets van deze uitgave enz.’. Wie het bedoelde nummer echter zelf koopt, heeft zijn tientje goed besteed.
Bomans: ‘Het enige lied, dat het hier werkelijk doet, is het Nederlandse lied. De stugge, sterke, eikenhouten woorden van het “Bergen op Zoom, houdt U vroom, stut de Spaanse scharen” blijven volledig overeind staan, omdat ze gezongen worden in het idioom, waarin ze door de dichter ook zijn opgetekend.’
Marius Flothuis: ‘De veel voorkomende opvatting dat het Nederlands niet of minder geschikt zou zijn om te zingen, berust m.i. op een verkeerde traditie (ontstaan door de langdurige Duitse invloed in ons muziekleven) en op vooroordeel.’
Leo Hanekroot: ‘Het Nederlands klinkt niet als zangtaal in hoofdzaak om deze beide redenen: het mist te veel nuances in de klinkers en het wordt door zijn vlakke medeklinkers te weinig profilerend gevormd.
Henkemans: ‘De eigen taal is direct, onthult ons meer dan ons lief is, confronteert ons te veel met onszelf. En hierin kan men dan de verklaring vinden van de specifiek-Nederlandse argwaan jegens de eigen taal: de argwaan jegens zichzelf.’
Huijbers: ‘Het werken op Nederlandse teksten, en vooral op proza, is voor mij langzamerhand een verrukkelijk avontuur geworden. De teksten moeten goed zijn naar inhoud, bouw en klank. Maar dan is ook zo goed als alles mogelijk.’ Landré: ‘Wij zijn, naar mijn mening, door de liederenrecitals met Duitse, Franse en Italiaanse teksten, door in de oorspronkelijke taal gezongen opera's enz. eenvoudig niet aan het Nederlands gewend en in onze jeugd heeft “Michieltjes jongenshart” dat zulk een “ondragelijke smart” leed het zijne ertoe bijgedragen om ons van onze eigen taal bij de muziek te vervreemden.’
Bertus van Lier: ‘Zolang wij gemakkelijker amour, Liebe, love zingen dan liefde, schort er meer iets aan onszelf dan aan de Nederlandse taal.’
Felix de Nobel: ‘Het Frans is bepaald moeilijk vanwege de zo karakteristieke klinkers.’
Jan Mul: ‘Nergens schijnt men zo gevoelig voor de Italiaanse taal als in Nederland. Toch is het vaak komisch, om zo'n opvoering in de oorspronkelijke taal in een Nederlands theater mee te maken: op vele momenten dat men elders in Europa in de lach schiet, omdat de tekst daartoe aanleiding geeft, zit men hier van het origineel te genieten, in stilte, omdat men er niets van snapt. Het is een beetje om te lachen.’ | |
[pagina 11]
| |
Harry Prenen: ‘In de Parijse Opera zag ik een voorstelling van Die Zauberflöte, in het Frans, wel te verstaan. La flûte enchantée. Daar stond een franse Pamino en zong de aria “Dies Bildnis ist bezaubernd schön!” in zijn eigen taal: “Quel charme est dans ce portrait”. Zing het maar na, het klopt. Maar mooi is anders. Toch zal geen mens daaruit concluderen dat het Frans geen zangtaal is. Probeer het nu eens in Holland met: “Hoe wondermooi is dit portret!” (tel maar na, het klopt) dan kijken de liefhebbers elkaar meewarig aan en denken: “zie je nu wel, het Nederlands haalt het niet.” Toch is mijn versie geen haar beter of slechter dan de Franse, maar hun conclusie staat niettemin als een paal boven water: dat het Nederlands geen zangtaal is. Dat hóór je toch! Bezaubernd schön of wondermooi; wat een verschil niet waar? - En het Frans? Dat natuurlijk wel. Quel charme! Daar kun je alles in zingen, want iedereen wéét toch dat die taal zo “muzikaal” is.’
Guus Hoekman: ‘Vermijdt de zanger tenslotte het huilerige portamento en ontwikkelt hij voorál zijn persoonlijkheid, voldoen allen verder aan de aan hen gestelde eisen, dan kan men genieten van onze taal en er trots op zijn. Dan zullen steeds méér zangers op hun programma een plaats inruimen voor liederen op Nederlandse tekst. Dan trekt een boeiende opera in het Nederlands meer publiek en dan spreekt onze taal van hart tot hart.’ |
|