Onze Taal. Jaargang 35(1966)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende D.D.T. Dat D.D.T. gif is voor elk insect brengt vreugd aan die van ongediert' vergaan. Maar dichloor diphenyl trichloor-aethaan is niet iets dat bij àllen geestdrift wekt. De d, t, waarvoor ik wel aandacht vraag is taalmateriaal, dus geen venijn, en ieder spreker zal het duidelijk zijn: wie het slecht hanteert, schept voor zichzelf een plaag. De d, een plofklank (ofwel: occlusief), klinkt t na t en p: ‘Niet met de spaan, maar op de vuist’, terwijl de d blijft slaan met volle kracht in ‘Wat is dan uw grief?’ Toch handhaaft zij als d zich wondergoed wanneer men langzaam ‘tijd der tijden’ zegt. Meer rappe sprekers zijn aan t gehecht: in ‘met de trein’ weerspiegelt die hun spoed. Zo is het tempo van zeer groot belang, alsook de stijl, die strenge wetten heeft. Ziehier een richtlijn welke normen geeft: verzorgde omgangstaal publiek in zwang. De klemtoon speelt hier heel beslist een rol waardoor de t tot d vervloeien gaat, ‘het dàgrumoer’ zijn d luid horen laat en sterke t leegloopt in plaats van vol. Dat eind-dt één simpele t-klank wordt staat uitgerekt in: ‘Nel mijdt Thomasvaer’. Wie anders spreekt of spelt, die handelt raar en doet erkende taalpraktijk te kort. Pedanterie vormt erg gemáákte taal: natuurlijk spreken met een klare stem klinkt aangenaam zolang het is ad rem, maar slordigheid bederft dat allemaal. In uitspraak wordt veel slappe t gezet en tongslag onvoldoende doorgedrukt; heel dikwijls raakt d eveneens mislukt, zodat verslonzing goed verstaan belet. Wij geven toe dat d en t veruit de makkelijkste medeklinkers zijn op spreek-, ofschoon vaak niet op schrijfterrein, want dt heeft bij spellers het verbruid. D, t zijn, omgekeerd, ons echter lief in ‘teder’: eigenteelt comparatief, en zo, naast occlu-, tevens exclusief. Drs. T. Noordermeer, O. Carm. (Oss). Vorige Volgende