Durven
Bij het gebruik van dit werkwoord kunnen een drietal merkwaardigheden vastgesteld worden. Ze zijn verklaarbaar als men de tot in de ‘oergermaanse’ tijden teruggaande geschiedenis van het woord kent. Betekenissen en vormen zijn ‘door elkaar’ gelopen; bepaalde werkwoordsvormen zijn gedeeltelijk samengevallen, zodat twee verschillende werkwoorden tot één ‘versmolten’ zijn. Wij zullen u met die historie niet vermoeien. Voor het moderne gebruik denke men aan het volgende.
1. Het werkwoord kan ondergebracht worden in de groep waartoe kunnen en moeten behoren. Daarbij wordt de daaropvolgende onbepaalde wijs gebruikt zonder te. Dus zoals: ik kan het doen, ik mocht het doen, óók ik durf het doen. Het valt evenwel niet te ontkennen dat bij durven ook veelvuldig te voorkomt, een verschijnsel dat door analogie en door de bijzondere historie van het woord verklaarbaar is. Het beroemdste voorbeeld is vermoedelijk de spreuk van D. Witte: Mens, durf te leven! Nu heeft in zoverre deze ene befaamde regel weinig bewijskracht, daar hij een gebiedende wijs inhoudt; bij moeten, kunnen, zullen, mogen is een gebiedende wijs niet gemakkelijk denkbaar. (Uitdrukkingen zonder te als: ga liggen, kom spelen, zijn weer andersoortig). Wij zien geen bezwaar tegen dit te: ‘ik durf het te doen’ doet niet onder voor ‘ik durf het doen’. Ieder moet zelf maar kiezen.
2. Zoals bij moeten en kunnen, is ook bij durven het deelwoord vóór een onbepaalde wijs ongebruikelijk, u zegt niet: ik heb het gemoeten doen, maar: ik heb het moeten doen. Zo ook: ik heb het durven doen. Een lezer pleit voor een zin als ‘ik heb niet gedurfd dat te doen’, omdat naast ‘ik heb het proberen te doen’ ook ‘ik heb geprobeerd dat te doen’ voorkomt. (Let eens op de plaats van het en dat!) Wij verkeren, eerlijk gezegd, in twijfel; een zin als ‘ik heb het niet gedurfd te doen’ lijkt ons zeker verkeerd. Of gaan wij te ver?
3. Als verledentijdsvorm van durven komen voor durfde èn dorst. Dorst is een heel oude vorm van dorsen (= durven) en dorven (= nodig hebben, vergelijk het Duits dürfen waarvan de vertaling met durven in ieders schooltijd met rode strepen bestraft is). Het valt niet te ontkennen dat het hedendaagse gebruik van dorst voor sommigen een wat dialectische bijklank heeft. Ten onrechte, wij achten het goed Nederlands; het is evenwel niet uitgesloten dat het ten gevolge van die vrees voor dialectische bijklank op den duur zal verdwijnen. Wij hebben eens het verwijt gehoord dat dorst wel Hollands, maar géén Nederlands is; het zou met name in Brabant en Limburg onbekend zijn en voor typisch bovenmoerdijks versleten worden. We weten niet of deze Brabants-Limburgse constatering, wat het hedendaagse gebruik betreft, op waargenomen feiten of op vooroordeel berust. Vast staat dat in de middeleeuwse letterkunde de verleden tijd dorst een allergewoonste vorm is. Nu is onze letterkunde uit die periode voor het grootste deel Zuidnederlands van oorsprong: Vlaams, Brabants, Limburgs. Het zuiden heeft dus in elk geval dorst goed gekend en gebruikt.