situatie staan. We hanteren personen, groepen en invloeden als hanteerbaarheden: we bedienen een mechaniek.
Wanneer wij overschakelen op een andere methode brengen wij in onze taal een ander wereldbeeld tot uitdrukking dan eertijds toen men de bakens ging verzetten. Tòen een spel met verstand tegen een overmachtige situatie die ook tot noodlotsgeweld kon groeien; wij echter besturen de werkelijkheid als een installatie die wij zelf hebben ontworpen. We zijn ons trouwens van geen onmenselijkheid meer bewust wanneer we spreken over mensenmateriaal, en bestuursapparaat ligt ons wel als term omdat we hem met alle schijn van emotieloze objectiviteit kunnen versieren met adjectieven uit het garagevak (stroef, goed lopend, goed geolied, gesmeerd, traag reagerend, verouderd, gerevideerd enz. enz.).
Vroeger werden krachten ontketend; wij schakelen krachten in en daarmee is het begrip kracht getemd, van leeuw tot dressuurnummer.
Wanneer wij niet schakelen koppelen we, na onze contacten te hebben afgetast en weerstanden te hebben overwonnen.
De wever en de vrouw achter de naaimachine nemen met de vinger waar of de spanning van de draad goed is en zij gebruiken dat woord in de oude betekenis die samenhangt met ‘spinnen’. Dit kan ons treffen als ongewoon, omdat wij gewend zijn aan een spanning die zich ontlaadt. Dat de elektrotechniek hier souffleur speelt, behoeven we ons niet meer bewust te worden. Want - en dit is opmerkelijk - wij geloven in de realiteit van zich ontladende spanningen in individuen, groepen, mensen en dieren. In deze levende natuur bespeuren we immers ook actie en reactie, remmingen en terugkoppeling. Wie gelooft niet dat gewoonten worden ingeslepen en dat er in onze hersens banen zijn?
Wanneer in de bekende leus (1903) van Troelstra ‘heel het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil’, het raderwerk niet slechts een ander woord is voor spoorwegen, industrie, economie, maar ook grondpatroon, dan is tegelijk daarmee het spel verdwenen dat metaforisch en metonymisch taalgebruik karakteriseert: dan is er geen beeldspraak maar een model aanwezig. Terwijl in het beeld de overeenkomst haar kristallisatie bereikt en de gedachte een afronding vindt, fungeert het model als uitgangsschema voor nieuwe verkenningen, voor verklaringen en conclusies. Daarmee schijnt het model boven spel verheven en juist daarin schuilt een kans op gevaar. Het beeld verheldert; het model kan een woord worden dat bijziende maakt: een naam die schijnbaar de zaak èn haar verklaring tegelijk aanduidt.
De natuurwetenschappen beschermen zichzelf tegen de overheersing door het model: het behoort tot de theorie en het wordt met een methodische argwaan getoetst aan het experiment. Maar ideeën die in exacte vakken nog als voogdijkinderen onder kritisch toezicht staan, lopen de kans daarbuiten in onbeteugelde vrijheid op te groeien; niet-vakkundige pleegouders zien in zo'n voogdijkind soms liever een Muze.
Natuurlijk zou het onzin zijn het gebruik van de techniek der statistiek te laken; zij kan in menswetenschappen een gelijksoortige functie vervullen als de microscoop in natuurwetenschappen: zij kan zichtbaar maken wat bij andere waarneming hoogstens een vermoeden of een indruk zou blijven. Maar ook de statistiek is een model en het experiment dat de juistheid zou moeten toetsen, is vaak niet uitvoerbaar wanneer het om mensen gaat.
Dit laatste hoeft echter geen beletsel te vormen om zichzelf te paaien met de overtuiging dat het weten omtrent de mensen een zodanige mathematische betrouwbaarheid heeft gewonnen, dat het een ‘science’ is geworden, een exact vak.
Die drift om het begrip wetenschap te conformeren aan science ontvangt telkens nieuwe impulsen, wanneer duidelijk wordt dat grenzen tussen verschillende disciplines vervagen doordat men verrassende analogieën ontdekt. Het meest populaire voorbeeld daarvan was het begrip terugkoppeling (feed back) uit de informatietheorie, dat gemeengoed en inderdaad ook verrijkende idee werd in nagenoeg alle wetenschappen en zelfs daarbuiten. Evenzo heeft de term communicatie een nieuwe inhoud en daarmee een gebruikswaarde gekregen die ver reikt buiten het gebied van zijn oorsprong. Twee stromingen dus die elkaar voeden: een toenemende exacte abstractie in natuurwetenschap en techniek die leidt tot mathematische modellen waardoor steriele grenzen tussen uiteenlopende wetenschapsgebieden verdwijnen - men zou kunnen spreken van een mathematische synthese; anderzijds door de sciences gestimuleerde toepassing van abstracte benaderingsmethoden bij de beschrijving van de menselijke samenleving. Ook voor de alpha-wetenschappen heeft de computer nog niet te schatten mogelijkheden voor nieuwe ontplooiing geopend.
Zo begint het een gelijksoortig gebied van onderzoek te worden: de dode natuur en de mensheid. Ook zij die over mensen denken en schrijven, hullen zich - graag - in laboratoriumjassen. Zo zij geen raadsels onthullen, zij kunnen gegevens construeren. Mag men van hen verwachten dat zij altijd de discrepantie tussen waarheid en constructie tot een gewetenszaak maken? Of dat zij niet aan de verleiding zullen bezwijken om aan te nemen dat de werkelijkheid beantwoordt aan hun schema's? En gesteld dat zij de nodige relativering opbrengen, achter hen staat de menigte van hen die de laboratoriumtaal nabauwen, wanneer zij over mensen spreken èn beslissen. Buiten de sfeer van het onderzoek, waarbij men er bewust naar streeft de exactheid van natuurwetenschap en techniek te evenaren, dringt de daar gekweekte houding door en worden juist de uit een technisch-wetenschappelijke wereld geleende vaktermen overgenomen omdat men ze meent te verstaan: iedereen weet tegenwoordig wat techniek is. Zo kan de samenleving der mensen, die pas beschrijfbaar is geworden in elders geborgde termen, voor velen een doorzien gebied worden: voor ambtenaren en bedrijfsleiders, voor kapelaans en jeugdleiders.
We hoeven niet meer te schrikken van de raadselachtigheden waarmee individuen en groepen ons confronteren. We weten hoe we de verschijnselen moeten benoemen en de methoden zijn beproefd. Met een voor