gelaar volkomen gelijk heeft wat zijn visie op het Duits in Zwitserland betreft: wij kunnen dit niet beoordelen. Maar een paar andere dingen proberen we wel te beoordelen.
Eerst dat woord verhängnisvoll. Het is een woord waarvan je niet in slaap kunt komen: een wreed noodlot heeft de Hollanders afgescheurd van de Duitse Sprachund Kulturkreis. Wat een kansen zijn verloren gegaan! Hoe eeuwig jammer dat we ook nog tegen de Spanjaarden in opstand zijn gekomen; met wat goede wil hadden we ten minste Spaans als moedertaal gehad. Nu gaan we diep gebukt onder onze nietswaardigheid door het leven. Af en toe verschijnt er wel eens een boekje in het Nederlands (in Nederland in 1964 ongeveer 10.000 nieuwe boeken en herdrukken), maar het is eigenlijk toch allemaal niks.
Dan dat woordje nur. Dat we eine plattdeutsche Mundart schrijven en spreken, wisten we al: dat hebben vele oer-Duitsers ons al jaren geleden gezegd en ze zeggen het nog. Als je het maar dikwijls genoeg hoort en leest, ga je het nog geloven ook, maar dan moet je niet gaan bladeren in een boek over de geschiedenis van het Nederlands, want dan zou je wel weer eens kunnen gaan twijfelen. Zwitsers moeten overigens geen Nederlandse publikaties over de Nederlandse taalgeschiedenis lezen, want zulke geschriften zijn verdacht; dat kunnen wel eens listige, chauvinistische cultuurpropaganda zijn. Beter kunnen ze lezen wat de onverdachte grote Duitse taalkundige Theodor Frings schreef (in 1943!), in zijn verhandeling ‘Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanischen’:
‘Dass das Niederländische eine deutsche Mundart sei, ist eine weit verbreitete Meinung. Aber ein oberflächliches Verstehen in einfachsten Bereichen des Lebens und der Sprache gibt kein Recht auf Urteil. Mundart, zudem, ist Sprache ohne Schrift. Das Wort Mundart übersieht ein gewaltiges Schrifttum, das sieben Jahrhunderte füllt, übersieht das Mühen der “niederländischen” Geschlechterfolgen um eine über die Mundarten hinausstrebende Schrift- und Hochsprache, die gleichen Schritt hält mit den schrift- und hochsprachlichen Bewegungen in Deutschland, im Mittelalter und im bruchlosen Ablauf gar dem Deutschen voraus ist’.
Maar het moest ons eigenlijk allemaal niets kunnen schelen: alleen, het woordje nur zit ons dwars. Het betekent volgens ons woordenboek: slechts, alleen maar, niet meer dan. Welnu, dat we een Duits dialekt spreken en schrijven, moeten we maar slikken, maar dat we slechts zo'n taaltje hebben, is niet uit te houden. Dat politieke en confessionele dingen de basis zijn van onze taal, is ook een belangrijke gedachte. We zouden haar graag nog wat uitgewerkt zien. De vergelijking met de Zwitserse onafhankelijkheidsstrijd doet ons denken aan de zestiende eeuw. Is toen door staatkunde en geloofsbelijdenis het Nederlands ontstaan? Was er toen ook nog Duits in onze lage landen? Zijn de Reinaard, de mystieke geschriften, de Elkerlijk, de ridderromans, de gedichten van Van Maerland in een soort Duits geschreven? Hadden we toen tussen 1500 en 1600 nog de kans om bij de grote Sprach- und Kulturkreis te blijven? Zijn toen een paar verhitte staatslieden en godgeleerden zo immens dom geweest zich van die Sprach- und Kulturkreis te isoleren? Wat een ellende... eeuwenlang lopen we ons al te schamen over de schooierige plattdeutsche Mundart die we stamelen en de kans om met één klap tussen 1940 en 1945 weer in de grote Sprach- und Kulturkreis te komen, hebben we ons ook al laten ontglippen.
Ja, ‘wer lernt schon Holländisch’? Niet veel mensen. Zo'n kleine twintig miljoen mensen in Nederland en België hebben hun taal van hun ouders geleerd; ze denken, dromen, dichten en beminnen in die taal, ze werken ermee, ze voelen zich erin thuis, ze hebben géén seconde, maar dan ook géén seconde spijt erover dat ze niet tot de grote Sprach- und Kulturkreis behoren. Er leren maar heel weinig buitenlanders Nederlands. Nou, wat dan nog? Hoeveel mensen leren als vreemde taal Roemeens, Bulgaars, Sloweens, Hongaars, Slowaaks, Katalaans, Fins, Zweeds, Noors, Deens, Litaus, Lettisch of Estisch? En als een (onverstandige) Nederlandse minister het onderwijs in het Duits zou afschaffen en een (onverstandige) volksvertegenwoordiging haar goedkeuring daaraan zou hechten (‘Doch wer lernt schon Deutsch?’), dan zouden er na wat protestacties en vergaderingen niet eens zo heel veel hete tranen geschreid worden, althans zeker niet door de Nederlandse schoolkinderen. Dan zou die ene, zeer onlangs benoemde hoogleraar in het Nederlands aan een Duitse universiteit er heel wat studenten bij krijgen. Laten we stoppen met die onpraktische fantasie en met dat steekspel van hatelijkheden op elkaars taal. Die Zwitser had beter moeten weten. Of alles in de Nederlandse taalgeschiedenis nu zo gegaan is als hij dat beschrijft, of niet: hij moge weten dat de Hollanders en Vlamingen zijn laatste zin - wat hen en hun taal betreft - niet anders kunnen lezen dan ‘Gesegnet jedoch das Geschick, das uns verholfen hat, uns vom deutsche Sprach- und Kulturkreis zu isolieren!’