‘Een donkerbruin geval’
De bekende verzuchting van Commissaris Poesiat (uit de detectiveromans van Jan de Hartog) paste aanvankelijk stellig op de situatie waarin de redacteur kwam te verkeren, sinds hij in OT van december 1964 uit het boek van Drs. Diemer citeerde: ‘Kleuraanduidingen donkerbruin enz.) bijna altijd aaneenschrijven’.
Naar aanleiding daarvan schreef ons nl. Dr. W.J.N. te Amsterdam o.a.: ‘Dit geldt alleen:
(a) | voor eenvoudige kleurnamen |
(b) | voor eenvoudige nuanceringen |
Wat (a) betreft, geldt het bijv. al niet voor alle spektrumkleuren. Naar mijn gevoel zou men licht oranje niet aaneen moeten schrijven. Bij violet twijfel ik.
Wanneer kleurnamen nader worden aangeduid met behulp van een voorbeeld uit de natuur, zal men de delen meen ik altijd aaneenschrijven: kanariegeel, grasgroen, bordorood, azuurblauw, enz. Daarentegen zal men dan licht kanariegeel zeker los schrijven.
Dan zijn er nog kleuraanduidingen, waarbij alleen het voorbeeld wordt genoemd: mauve (afkomstig van malva = kaasjeskruid), maroon (oorspronkelijk maronnen = kastanje), beige (oorsprong mij onbekend), purper, vermiljoen, enz. Wanneer hier licht of donker voor wordt gezet, zal het in 't algemeen los worden geschreven, maar hier en daar is er twijfel. Zo zou ik bijv. lichtbeige als kleurnaam aaneenschrijven.
(b). wat voor licht en donker geldt, zou ook wel kunnen gelden voor middel-; dus bijv. middelgroen. Wat echter te doen met andere nuanceringen, als bleek-, vaal-, helder-, vuil-, flets-? In het algemeen zou ik geneigd zijn, ze aaneen te schrijven, helderblauw, vuilgeel, enz. Zeker geldt dit als de nuancering wordt gegeven door een naburige kleur of door grijs: dus bijv. groenblauw, grijsgroen, enz.
Dit kleine onderdeel van het artikel van drs. Diemer geeft dus nog wel stof tot nadenken. In vele gevallen heeft men wel de gedachte dat men weet hoe het moet, maar er is geen duidelijke regel op te geven. Daarnaast blijven er twijfelgevallen. Door mijn vak (verfchemicus) moet ik veelvuldig kleurnamen hanteren, en door uw blad word ik steeds gestimuleerd, de taal zo goed mogelijk te hanteren’.
Vooropstellend dat deze welkome aanvulling - van onverdacht-praktische ‘kleur’ - nergens in strijd is met Diemers bijna altijd, willen we de briefschrijver graag een pluim op de hoed steken dat hij de zaak niet blauwblauw heeft gelaten. Ze is belangrijk genoeg.
Intussen geloven wij, dat de kwestie niet zo ingewikkeld behoeft te worden gemaakt en - gelet op de bruikbaarheid van een spelling - mag worden gemaakt.
Blijkens navraag heeft Diemer in zijn boekje met dat bijna altijd het volgende bedoeld:
‘De term betekent nièt, dat kleuraanduidingen in de vorm van samenstelling in de regel aaneengeschreven moeten worden en bij wijze van uitzondering in losse woorden. Concurrerend met aaneenschrijving is immers het koppelteken (typografenterm: divisie). Samengestelde kleuraanduidingen waarvan het eerste lid de schakering aangeeft van de kleur vermeld in het tweede lid, moeten - ik zou haast schrijven: door dik en dun - als één woord worden geschreven, ook als die schakering de stijlfiguur van een vergelijking aanneemt. Het woordaccent wijst dit ook uit:
donkerbruin, lichtoranje, lichtviolet, donkerbeige, lichtmauve, donkermaroon, lichtpurper, donkervermiljoen; vergelijkend: antracietgrijs, kanariegeel, grasgroen, bordeauxrood, azuurblauw; tussentinten: middelgroen, bleekgroen, vaalgroen, heldergroen, vuilgroen, fletsgroen; helderblauw, vuilgeel.
Ik zie hier echt geen vuiltje aan de lucht! Heel anders wordt het, als het eerste lid ook zelfstandig als kleur bestaat. Naar hun vorm staan zulke samenstellingen op een lijn met composita van gelijkwaardige substantieven trompettist-accordeonist: op beide delen valt ongeveer evenveel accent. Naar hun inhoud zijn zulke kleuraanduidingen echte “mengselwoorden”:
groen-geel, grijs-blauw, groen-blauw enz. Of die eerste kleur naburig is, of contrasterend, doet m.i. niet ter zake: een uitvoering in zwart-witte vlakken. Ik kan de aarzeling van de briefschrijver s.v. licht- wel begrijpen: het woord komt ook als substantief voor. Maar zo'n toevalligheid mag ons een bruikbare hoofdregel niet doen prijsgeven. Dus: De lichtmast werd lichtgeel geverfd. De enige uitzondering die ik thans overzie, schuilt in de driedelige samenstellingen, waar een kop-