Grootstad en city
Leerzaam is het vervelende woord grootstad. We vinden het een lelijk germanisme voor grote stad, wereldstad, maar hoe komt het dat zo'n woord opduikt en dat een vorming als ‘vroeggeboort’ gelukkig geen kans heeft? Toch niet alleen omdat we vanouds voor Frühgeburt het goede ‘miskraam’ bezitten. Er zijn wel meer oude woorden verdwenen voor ontleningen. Bekijken we eens andere woorden met groot-. In ouder Nederlands kennen we eveneens samenstellingen met groot: grootevel (beroerte), zelfs met een onverbogen bijv. naamw.: grootvrouwe (grootmoeder). Het kan voorkomen uit een isolering in een zin: hij is een groot meester, dus een grootmeester. We kennen een soort van vleermuis ‘een grootoor’, vertalingen als ‘grootvader’. Is het zo'n wonder dat ‘grootstad’ in dit geheel past? Woordvormingen beïnvloeden elkaar nu eenmaal: woorden kunnen gevormd worden naar analogie van andere woorden. In groothandel heeft ‘groot’ al iets bijwoordelijks; het is geen ‘grote handel’ maar een ‘handel in het groot’ die zelfs zeer klein kan zijn. ‘Grootspraak’ hangt samen met ‘groot spreken’, ook daarin is groot- dus eerder bijwoordelijk dan bijvoeglijk. Het ene woord sleept het andere mee: grootkruis, grootzegel, groothandelaar, grootbedrijf.
Er is nog een tweede reden. Een groot meester is nog geen grootmeester, een edel man nog geen edelman. Een samenstelling krijgt een geheel apart karakter, kenbaar door klemtoon, spelling (dit behoeft niet altijd) en vooral betekenis. Een samenstelling heeft goede levenskansen, maar dan moet die samenstelling ook inderdaad iets nieuws uitdrukken en geen ander ouder Nederlands woord opzij drukken. ‘Axiaaldruk’ is door de C.T.T. terecht verworpen omdat ermee geen nieuw, van een ‘axiale druk’ afwijkend, speciaal begrip wordt bedoeld; ‘halflast’ is niets anders dan ‘halve belasting’ en daarom verwerpelijk. Moet ‘hoogbouw’ niets anders betekenen dan een bouwwijze waarbij de gebouwen zich door een grotere dan de normale plaatselijke hoogte onderscheiden, dan is ‘hoge bouw’ het enig toelaatbare. ‘Nieuwbouw’ verdringt ‘aanbouw’, het betekent ‘bouw van nieuwe huizen’. Daarnaast heeft het, we kunnen het allen constateren, de betekenis gekregen van ‘pas gebouwde, nieuwe wijk’: hij woont in de nieuwbouw. Een van de beruchtste woorden, die men in veel waarschuwingslijstjes van germanismen kan vinden, is ‘hoogspanning’. We vinden het... goedgekeurd in de Algemene Woordenlijst van de C.T.T., niet met de verontschuldiging dat het nu eenmaal ingeburgerd is, maar omdat het een aparte betekenis heeft, m.a.w. omdat het iets anders dan ‘hoge spanning’ is. Nu zegt u: ‘als hoogspanning ook al goed is, waarom dan niet maar meteen al die woorden toegelaten: versvlees, jongvolk, nieuwuitgave en oudstad?’ Mogen wij nog even dat laatste woord vastpakken? ‘Oudstad’, ja een lelijk onnederlands woord, maar wat horen wij tegenwoordig voor dat begrip? City! Zo begrijpen wij ook de verzuchting van de taalkundige, die weet dat voor ‘Neuwort’ een woord als
‘nieuwwoord’ onmogelijk is, ‘nieuwvorming’ verdacht is (als taalkundige weet hij dat ‘nieuwkoop’ wèl mag...) en er niet veel meer overblijft dan het vreemde woord ‘neologisme’. In een onbewaakt ogenblik zal hij verzuchten dat het Duits toch maar een gemakkelijk systeem van samenstellingen heeft en dat wij, Nederlanders, meer dan eens naar het vreemde woord worden gedreven uit angst voor overneming uit het Duits.