Twee dingen
(M.S.) Van moeders wordt verwacht dat ze hun kinderen ‘verkeerde’ en ‘onbeschaafde’ taal afleren. Twee dingen: waarom blijven die van mij hardnekkig zeggen: ‘hij heeft meer dan mij’ en ‘hij wast z'n eigen’. Van het laatste zou ik zeggen dat men het moeilijk onbeschaafd kan noemen: 90% van de Nederlanders gebruikt het.
(Red.) 1. Zeggen ze heus dan en niet als (as)? Dat mij achter dan, is goed verklaarbaar. Kinderen zijn gewend aan de naamvalsvorm achter een voorzetsel: met mij, aan mij, bij mij. Dat dan heeft voor het taalgevoel dezelfde functie; blijkbaar is dan ik voor het kinderoor een even vreemde combinatie als met ik. In de zinsontleding leren de kinderen later dat zo'n dan een voegwoord is.
2. Het is en blijft een wonderlijk geval. Vroeger bestond: hij wast hem, hij wast z'n eigen en hij wast zich. De moderne geschreven taal kent vrijwel alleen zich. Soms duikt het op, zelfs in de gedichten, b.v. in Achterbergs ‘Doornroosje’: ‘je eigen in de hoogte horen hoesten’ en, eerlijk gezegd, we vinden het niet lelijk. Procenten durven we niet te geven, maar misschien is uw schatting juist. De zich-zeggers, zij die geleerd hebben ‘z'n eigen’ te verfoeien, zijn over het algemeen ook de schrijvers, zodat z'n eigen in de geschreven taal vrijwel niet wordt erkend. In de taal is een middel tot distinctie aanwezig: men moet aanvaarden dat zich (eigenlijk oostelijke import!) het in de beschaafde taal gewonnen heeft. Wedervraag: wat doet u met ‘hij legt op de grond’? Of haalt dat niet de 90%.