Een gedeeltelijk succes was weggelegd voor de uitvinder van de onscheidbaarheid en onschendbaarheid van de voornaamwoordelijke bijwoorden, maar daar trapte niet iedereen in. Of: volgens deze uitvinding: daarin trapte niet iedereen.
Veel opgang heeft de tenantwoordtheorie gemaakt. Zakenbriefschrijvers weten wel wat ik bedoel. Nu gaan de taalminnaars over tot bedenkelijk fronsen - en eigenlijk hebben zij gelijk - want de combinatie taal en zakenbrief klinkt hun als een vloek in de oren. Maar laten wij ruim zijn in onze opvattingen en als definitie van het begrip taal even aannemen: taal is de gedachtenwisseling tussen mensen in door hen voortgebrachte klanken en onder meer het schrijven van zakenbrieven. Het pleidooi voor de tenantwoordtheorie doet in elk geval wel taalkundig aan. Dat gaat zo.
In antwoord op uw brief deel ik u mede is fout en Ten antwoord op uw brief deel ik u mede is goed. Want: iets in antwoord mededelen is niet mogelijk; in antwoord kan niet slaan op mededelen, kan met andere woorden niet als bijwoordelijke bepaling opgevat worden, zou dus als bijvoeglijke bepaling op het onderwerp van de zin betrekking moeten hebben en dit onderwerp - laten we zeggen ik - kan zich niet in dat antwoord bevinden. We moeten een constructie zoeken, die wel als bijwoordelijke bepaling dienst kan doen en vinden dan ten antwoord.
Dit is een redenering, die verstarde vormen naar hedendaagse maatstaven wil beoordelen en verbeteren. Zelfs al zou een constructie als in antwoord op volgens onze regeltjes fout zijn, dan moet een vergelijking met andere talen, Germaanse, Romaanse en Slavische, toch voldoende zijn om iedereen kritisch ten aanzien van dergelijke verbeteringen te stemmen. Al die talen gebruiken hier het equivalent van het voorzetsel in. Maar in het Nederlands zullen we het wel even verbeteren! Het is overigens onduidelijk, waarom ten antwoord op nu formeel een verbetering zou zijn. Ten antwoord bestaat als adverbiale constructie, slechts in combinatie met enkele werkwoorden (geven, krijgen) en niet als prepositionele constructie. En als we toch alles willen beredeneren, waarom dan niet tot antwoord? Want het (bepaald) lidwoord is hier niet op zijn plaats. We kunnen verder gaan: het antwoord is ook fout, want zo'n brief bestaat niet uit één woord. Dat is althans niet de gewoonte.
Met een beetje goede - of kwade - wil is het werkelijk niet zo moeilijk de taal foutief op fouten te betrappen.
Die tenantwoordtheorie staat enigszins uitvoerig te boek niet in de eerste plaats als belangrijk geval op zichzelf, maar als voorbeeld van een taaluitvinding. Het zou misschien de moeite waard zijn, eens een lijst van taaluitvindingen, als hier bedoeld, samen te stellen. Daarop behoren uiteraard niet spontaan gevormde woorden en uitdrukkingen, logische of onlogische, dus ook niet spontane hypercorrecties. Men zou wellicht de afkeurenswaardige vormen kunnen samenvatten onder de benaming berekende hypercorrecties of betweterige hypercorrecties. Daartoe behoren ook constructies, die op zichzelf juist kunnen zijn, maar die de uitvinders ons als enige juiste vorm willen voorschrijven, zoals van... af naast vanaf en daarvoor naast daar... voor.
In de spellinghogeschool en de leestekenakademie heeft men natuurlijk veel meer vrijheid om uitvindingen te doen. De ontdekkingen zijn hier gewoonlijk beperkt tot het constateren van het feit, dat de uitvindingen niet altijd geslaagd mogen heten.
De uiterst knappe redeneringen zijn inmiddels ook tot de leestekenhoek doorgedrongen, vooral tot de afdeling komma's. Er is een tijd geweest, waarin de eenvoudigen van interpunctiegeest zich konden behelpen met een grondige kennis van hoofd- en bijzinnen en enige voegwoorden, om in het kommagebruik voor vol te worden aangezien. Een dergelijke oppervlakkigheid was natuurlijk onduldbaar en mocht niet voortbestaan. Er moest iets nieuws komen, een regel, die deze eenvoudigen in voldoende mate van hun stuk zou brengen en alleen voor de fijnproevers en enige examenzinnenmakers hanteerbaar zou zijn. Aldus herontdekte men het verschil tussen de bepalende en de illustrerende bijvoeglijke bijzinnen. De burgemeester, die met een komma ziek was, dient u wel te onderscheiden van zijn ambtgenoot die zonder komma te bed lag, want door het weglaten van deze komma kunnen wij fijntjes aangeven, dat zijn collega's in groepsverband niet ziek waren. O, de kommatechniek staat voor niets! Nu moet u niet denken, dat u die onder de knie hebt, als dat met onze twee burgemeesters wel het geval is. Twee verbale vormen bijeen waarschuwen u, dat u moet uitkijken. En dan zijn er nog een paar kleinigheden, die willen meehelpen u de macht over uw komma's te doen verliezen.
Waarom zouden wij eigenlijk niet een stapje verder gaan? Waarom zo bescheiden? De komma biedt nog veel meer mogelijkheden dan het aangeven van het verschil tussen burgemeesters.
Willekeur bij het opstellen van taalregels is uit den boze; de taal zelf moet ons vertellen, hoe regelmatig of onregelmatig zij zich aan ons wenst voor te doen; in dit opzicht zijn wij, hoewel zelf producenten van de taal, passief.
Willekeur bij het maken van regels voor spelling en leestekens is tot op zekere hoogte onvermijdelijk; hier zijn de regels zelf producenten van menselijk vernuft. Maar wij behoeven die willekeur ook niet te overdrijven.
H.B.B. (Santpoort)
(Red. Het verschil tussen de burgemeester met en zijn ambtgenoot zonder komma vinden wij wel handig.)