Onze Taal. Jaargang 33
(1964)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||
[Nummer 3] | |||||||||||||
Jan, Piet en KlaasAls Jan, Piet en Klaas niet vele, vele jaren de meest voorkomende jongensnamen in ons land geweest zouden zijn, hadden we die heerlijke uitdrukking voor ‘de eersten de besten’ nooit gekend. Maar geeft die uitdrukking nog wel de werkelijkheid weer? We hebben sterk de indruk dat alle drie namen reeds geruime tijd op de terugtocht zijn. Op een lijstje met vele tientallen namen van kinderen tussen acht en dertien jaar stonden ze hier en daar, als een oud-vaderlands stuk folklore. Een steekproef, genomen in drie lagereschoolklassen in een middelgrote stad in het westen, leverde geen enkele Jan of Piet of Klaas op. Wel Hans en Jan-Willem, wel Peter en Pieter; Klaas ontbrak geheel, zelfs ook zijn voorste stuk: Nico. Als u van een taalwaarneming houdt, leveren de voornamen een prachtige mogelijkheid. Ze geven ons een inzicht in dat zo afwisselende spel van traditie, vindingrijkheid, sleur, mode, vernieuwing, imitatie, exclusiviteit, dialect, standaard, dat u in het gehele leven der taal kunt vinden. Daarbij komt nog dat de voornaamgeving vrijwel het enige gebied is waar de mens geheel zelfstandig, naar eigen smaak en voorkeur een (men vergeve ons het woord) ‘voorwerp’ een naam kan geven die het krachtens de wet voor altijd zal behouden en waarbij de anderen zich hebben neer te leggen. Onze Taal krijgt zo'n vier, vijf keer per jaar vragen te beantwoorden over voornamen. In het vorige jaar waren dat Welmoed, Eeke, Gemma en Limme. Nu kunnen wij uiteraard nooit enig advies geven aangaande de ‘bruikbaarheid’ of ‘schoonheid’ van een naam; daarvoor is de zaak veel te subjectief en het zou werkelijk wel zeer onbescheiden van ons zijn als wij ons bemoeiden met de motieven die iemand tot de keuze van de voornaam brengen. Trouwens, om een oordeel van enige betekenis uit te spreken, moet men heel wat weten van de achtergronden van de achtergronden van die motieven. Meestal beperken we ons tot inlichtingen over de afkomst van de naam. Het moet wel een heel vreemde naam zijn als hij niet te vinden is in het uitstekende boek van J.A. Meyers en J.C. LuytinghGa naar eind1). En wat is eigenlijk de ‘bruikbaarheid’ van de voornaam? Men kan de aanstaande vader, die zo van muziek houdt, er ten hoogste op attent maken dat het voor een Hollandse jongen later op school, in militaire dienst enz. vermoedelijk niet prettig zal zijn als hij telkens Wolfgang Amadeus als voornamen moet opgeven. Wat zal het arme kind dat, tijdens de bezettingsjaren, van zijn politiek verkeerde ouders de namen Adolf Anton Benito meekreeg, daar nu nog dikwijls om moeten zuchten... De genoemde namen zijn voorbeelden van vernoemen. In de meeste gevallen vernoemt men kinderen naar de ouders, ooms, tantes of andere familieleden. In sommige families is een bepaalde voornaam traditie geworden. Uit het ons ter beschikking staande materiaal hebben we echter de indruk gekregen dat de gewoonte van het vernoemen lang niet meer zo verbreid is als een, twee generaties geleden. De echtparen van nu, die namen voor hun kinderen zoeken, zijn in dit opzicht zelfstandiger en origineler geworden. Men kan ook de naam uitzoeken om zijn betekenis. In dat geval zou men de hulp van een deskundige moeten vragen, want de namen - van germaanse, klassieke of bijbelse afkomst - zijn niet meer doorzichtig. Wie zoekt nog in ‘Welmoed’ de wilskrachtige’ of in Helena ‘de lichtende’ of in Roeland ‘de beroemde’? Niet ieder meisje dat Christina (Christa, Ina, Stien, Kirsten) heet, weet dat haar naam betekent ‘van Christus’. En welke Jan beseft nog dat zijn naam van het Hebreeuwse woord voor ‘Godsgeschenk’ komt? Piet is de rots en Klaas de overwinnaar van het volk.. | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
De oorsprong van de naamgeving is echter te zoeken in de bewuste keuze van het woord om zijn betekenis. ‘In vroeger tijden, toen de namen nog een duidelijke betekenis hadden en de ouders bij de keuze van de naam niet gebonden waren aan allerlei wettelijke regels en voorschriften, konden zij bij de geboorte van een kind vrij en onbekommerd uiting geven aan de gevoelens, die deze gebeurtenis bij hen wekte en waaraan ze door de naam uitdrukking gaven. Gevoelens van vreugde en dankbaarheid, van hoopvolle verwachtingen voor de toekomst van hun kind en soms ook wel teleurstelling, als een of ander lichaamsgebrek het kind ontsierde.’ (Meyers en Luytingh, blz. 28). Soms is het alleen maar de klank die de aanleiding is voor de naam. Men vindt een naam mooi en waarom zou men dat niet mogen? Namen als Jolande, Anita, Marjolein zijn mooi; ze zijn echter vermoedelijk sterk aan de wisseling van mode onderhevig. Het ligt voor de hand dat de norm klankschoonheid veel eerder toegepast wordt voor meisjesnamen dan voor jongensnamen. In het algemeen zou het interessant zijn, eens te achterhalen welke de typische verschillen zijn in motivering bij de keuze van een jongensnaam en de meisjesnaam. Een meisje dat wat ouder is geworden, lijkt ons veel gevoeliger te zijn, wat haar door haar ouders gegeven naam betreft, dan een jongen. Een meisje dat in de Burgerlijke Stand als Petronella bekend staat, door haar ouders Nellie wordt genoemd, kan later overgaan op Petra, Nelly, Nelleke, en wat exclusiever: Nella. We moeten haar dit van harte gunnen, haar naam moet veel meer ‘doen’ dan die van een jongen: een meisjesnaam ‘trekt’, een jongensnaam ‘is’ er alleen maar. Het zou eveneens interessant zijn als we een soort landkaart van de voornamen ter beschikking hadden. De namen op het platteland en in de steden zullen verschillen laten zien; voor sommige namen zullen bepaalde provincies het land van herkomst blijken te zijn. Maar niet alleen de streek is van belang. Ook het beruchte standsverschil. Meyers en Luytingh zeggen hierover (blz. 21): ‘Men kan moeilijk ontkennen dat dit zoeken naar mooie namen tot allerlei buitensporigheden verleidt, maar dat is nu eenmaal eigen aan alle modeverschijnselen. Dat daardoor, vooral voor de meisjes, echt Nederlandse namen als Jansje, Jannetje e.d. niet meer in aanzien zijn en in onbruik raken, is jammer. Misschien zullen ze later weer in de gratie komen; misschien zal men er weer zijn toevlucht toe nemen. Als alle dienst- en fabrieksmeisjes, alle werksters en melkvrouwen Kitty, Tilly, Dolly of Susy heten, is van die namen ook de aardigheid en het exotische karakter weer verdwenen. Dan hebben deze namen voor de zogenaamde betere stand het onderscheidend karakter verloren en zal men weer zich wenden tot de van ouds bekende namen, welke gewoonte dan ook weer nagevolgd zal worden. De eeuwige wisseling tussen korte en lange rokken.’ Als we het lijstje met de tientallen namen, dat enige onderwijzers ons ter beschikking hebben gesteld, eens nagaan, vallen ons een paar dingen op. Veel zegt het volgende niet, want uit een ander lijstje kunnen andere dingen te voorschijn komen.
Gelukkig heeft Onze Taal over de voornamen niets, maar dan ook helemaal niets te zeggen. Wij willen onze vingers nog wèl branden aan de vraag of het meer als dan wel meer dan moet zijn, maar of uw kind Dirk dan wel Diederik moet heten, is alleen, maar dan ook helemaal alleen uw eigen zaak. Dat wij ons één keer met de voornamen bemoeid hebben, zult u ons vergeven. De waarneming van de waardering van voornamen kan ons veel leren. Namen zijn een heel apart soort woorden; ze vertonen evenwel voor een groot deel in de geschiedenis dezelfde verschijnselen van opkomst en verval. Maar dat Jan met zijn meer dan vijfenzeventig uitdrukkingen het langzaamaan begint te verliezen, gaat ons aan het hart. |
|