leeftijd’ die heus wel weten wat de liefde is. Prachtig, voor wie het Frans begrijpt. Of niet prachtig. De gewone man (hoeveel gewone mannen zijn er eigenlijk in ons land? achtennegentig procent van de bevolking?) vindt het liedje ‘harstikke leuk’ of ‘'r niks an’; in elk geval kan hij over de tekst geen enkel oordeel vormen. Vraag het maar aan de portier van uw kantoor, aan het kantinemeisje dat de koffie brengt, aan de man van de benzinepomp. Ze hebben allemaal op die avond aan hun toestel geplakt gezeten, ze konden op de zondag erna uitslapen.
Meen ook niet dat we de bizzenis op zichzelf minachten. Er zijn duizenden manieren om je brood te verdienen en het vak om de mensen een muziekje, een liedje, wat verstrooiing te bieden, is noch gemakkelijk, noch afkeurenswaardig. Integendeel. We moeten in dit leven genoeg huilen en als het geen huilen is, dan is het toch wel heel dikwijls grienen: motregen, mist, koud voor de tijd van het jaar. Een geluk dat er vakmensen van de lach en de glimlach zijn, mensen die een heerlijk melodietje verzinnen dat je kunt nafluiten. Dat daar wat (veel) buitenlands tussen zit, vooruit maar. Je kunt ook niet vergen dat we ons leven lang de schoolliedjes blijven zingen: he-ela gij bloempjes en langs berg en dal klinkt hoorngeschal. De gewone man zingt als hij vrolijk is, wat anders. En de niet-gewone man zingt helemaal niet.
Men zou - in een pessimistische bui - kunnen gaan geloven dat we in een onderontwikkeld land wonen. Buitenlandse cultuurinstituten sloven zich uit om ons hun taal bij te brengen. De Fransen spreken zelfs onverbloemd over hun Mission, een woord dat in onze oren de bijklank van zending en missie heeft. De Engelsen behoeven helemaal niet meer hun best te doen: Engels gaat vanzelf erin want zonder Engels kom je niet zo ver. Op de keuken en het uitstralingsgebied van de mission na, is alles verengelst. Daar is niet veel aan te doen, zoals u in Onze Taal al dikwijls hebt kunnen lezen. Een nuchtere constatering, zonder jaloersheid, zonder spijt. We kunnen - verschrikkelijk cliché - de klok niet terug zetten. Een als we die klok zouden kunnen terugzetten, wie weet in welk buitenland we dan verzeild zouden raken.
In dit land, waar de hemden shirts en de rokken skirts heten, is het geen wonder dat ook de amusementswereld verengelst is, amusement dan in de zin van de song, want de culturele song blijft altijd nog een chanson. En om wat new sound te brengen - want zelfs van de love en de moon kun je misselijk worden - is van tijd tot tijd een Italiaanse injectie en een Spaanse injectie nuttig. We zijn eraan gewend: buitenlandse firma's doen dikwijls niet eens meer de moeite om hun advertenties voor een Nederlands publiek te vertalen. Dat publiek wil blijkbaar niet anders.
Hoe dan ook, we hebben van de Grand Gala du Disque genoten; we hebben er de echte sterren zien schitteren en de namaaklichtjes. Zou in een ander land zo'n werveling van talen mogelijk geweest zijn? Dat heeft ons toch ook wel een beetje trots gemaakt: de Nederlander kan accepteren en bewonderen wat hem van buiten wordt aangeboden. Een sterker besef van wat de bloedeigen moerstaal voor de eigen beschaving (daarbij ingesloten het vermaak!) zou kunnen bieden, mag men achteraf de kijker en luisteraar wel toewensen. Maar - verschrikkelijk cliché ten tweede male - wat niet is, kan nog komen.
Dat het Nederlands, in het Nederlandse amusement onvervangbaar is (elke moedertaal is dat...) bewijzen de meesters van het cabaret als Kan, Hermans, Sonneveld, Hoving, Gaaikema. Zij geven ons het evenwicht weer terug, zij geven de tegenkracht tegen de bizzenis van de love en de moon. Een man als Sonneveld kon het stof van een oudbakken tekst blazen en er een nieuw modern liedje van maken. Deze woordkunstenaars spelen met het Nederlands een ongelooflijk verfijnd spel. En ze doen dat zo rad en luchtig dat je zou gaan vergeten hoe intens moeilijk zo'n spel is. Meer dan ergens anders is het immers hier: één stapje te veel naar rechts of links en hun gepraat is flauw en banaal, één stapje te ver en het verzuilde land is in rep en roer. Deze woordkunst verzoent ons met de bizzenis; deze kunst is een oer-Hollandse trek: zich zelf te kijk zetten, om zich zelf lachen, de betrekkelijkheid van alles inzien. Zij is in de middeleeuwse Reinaard te vinden, in Breeroo en zelfs in Van Effen.
Dat laatste is dan de kunst met de grote K, want die namen hebben we op school moeten leren. De kunst met de kleine k wordt vergeten, maar ze is er niet geringer om. De mensen van de vorige alinea horen (onrechtvaardig genoeg!) bij de kleine k; ze bewijzen echter - om het statig te zeggen - een dienst aan de Moerstaal. Met een grote M.