daad het zachtste voedsel dat de microfoon kan verwerken.); ‘Nemen we de Middeleeuwen (willekeurig te vervangen door: de reclame, de oecumenische beweging, Europa, de aardgasbel, de opvoeding thuis, de oorlog) dan zien we....’ ‘Inderdaad, dit is zeer zeker het geval, maar we dienen (naar believen toevoegen: tenslotte) ook te bedenken...’ en wat dan volgt is nimmer denkwerk.
De vlotheid en bespraaktheid blijken te berusten op een gedachteloos invoeren van allerlei zinswendingen en formules die tot niets verplichten en waarvan de enige rechtvaardiging is... dat anderen ze ook zo vlot en zinloos aan elkaar doorgeven bij een publieke discussie. Gebakken wind is het, meer niet.
De structuur van een niet gering aantal opstellen vertoont een verwant verschijnsel uit dezelfde bron. Wat men te zeggen heeft, wordt niet geboden in een doordachte betoogtrant. Niet zelden ontbreekt iedere logische voortgang. Men vult slechts de geboden tijd (en foliovellen) met zoveel mogelijk woorden om te demonstreren dat men iets weet te berde te brengen over het aangeroerde onderwerp.
Begrijpelijk is het, dat de man die onder hete lampen voor een televisiecamera zit en een vraag krijgt toegespeeld, maar één obsessie kent: praten, woorden zeggen, desnoods freewheelend met lange tiraden om bedenktijd te winnen, bedenktijd die hij namelijk onder geen beding mag vinden in een moment van zwijgen. Zijn praatvaardigheid heeft bij de kijkers reeds daarom betekenis omdat ze wordt uitgezonden; de vlotheid staat voorop in de waardering van de kijkers en vermoedelijk ook in de zelfwaardering van de sprekers. De studiolampen spuiten licht op de vertoning, de show, maar zijn onmachtig om denkkracht, denktucht en de architectuur van een betoog te doen uitschijnen.
De jonge kijker, niet toegerust met een geoefend onderscheidingsvermogen, is te imponeren met de vlotheid alleen. Hij ziet talloze onderwerpen, even gevarieerd als zijn opsteltitels, in vlotte prietpraat afdoen door een groepje heren dat met opzet zo heterogeen mogelijk is samengesteld, maar ook zo dat de kans op een rechtlijnig samenhangend betoog bij voorbaat is uitgesloten. Wat vermag de leraar nog in die situatie met de paar uur die hij kan besteden aan de behandeling van opstellen? De leerlingen hebben er voor dat onderdeel van hun vorming een leraar bijgekregen, een leraar thuis, met één groot grijs oog.
J.B.