Maar ook buiten het onderwijs zijn de klachten niet van de lucht... Overal kan men staaltjes vertellen van gebleken gebrekkige beheersing van onze taal - u kent waarschijnlijk ook wel de periodiek opduikende reeksen citaten van brieven aan energiebedrijven en huisvestingsbureaus - en bedrijven, instellingen en ondernemingen wijzen er bovendien op, dat in dienst genomen eindexaminandi niet in staat zijn een rapport of verslag op te stellen, dat ze maar al te vaak zondigen tegen zelfs de eenvoudigste spellingvoorschriften en dat ze niet in staat blijken in hun sollicitatiebrieven een vlekkeloos visitekaartje af te leveren.
Ook als de schoolbanken al jaren verlaten zijn, komen fouten tegen de diverse voorschriften voor. En we bedoelen hier niet een volkomen zinloos voorschrift dat in West-Europa beide delen met een hoofdletter moeten worden gespeld, maar dat het afgeleide bijvoeglijk naamwoord Westeuropese aan elkaar moet worden geschreven (een geliefkoosd moeilijkheidje in examendictees!). Het gaat hier om de ernstige fouten op taal-, stijl- en spellinggebied. Het is onbillijk hiervan alleen het onderwijs de schuld te geven, een eveneens grote rol speelt o.a. de nonchalance waarmee de Nederlander in het algemeen vormvoorschriften tegemoet treedt. Het blijft echter niet minder bedenkelijk als brieven van grote bedrijven, van officiële instellingen, van vooraanstaande personen ernstige taalfouten blijken te bevatten. Officiële regeringsmededelingen en zelfs de troonrede bevatten vaak voorbeelden van hoe het niet moet. Er zijn dan wel mensen die wijzen op het buitenland, waar zulke dingen niet zouden gebeuren. Dan zegt men: Daar kent men zijn Goethe of zijn Molière en men is trots op een goede taalbeheersing. Dat klinkt hoopvol en werkt, naar men mag hopen, inspirerend, maar niet uit het oog mag worden verloren, dat men een vreemde taal wel heel, heel goed moet kennen voordat men eventuele fouten uit de mond van een spreker kan optekenen. In de eigen taal valt dat al niet eens mee. Wat te denken van examenopgaven (zowel toelatingsals eindexamen betreffende) die zelf niet voldoen aan de eis van behoorlijk Nederlands? Om van compromitterender voorbeelden nu maar af te zien...
De opsomming van de gebreken heeft echter alleen maar zin, als tevens de weg wordt gewezen om ze uit de wereld te helpen, althans het veelvuldig voorkomen ervan zoveel mogelijk te beperken. En het is buiten kijf dat een goed onderwijs een der eerste middelen is om aan dit euvel paal en perk te stellen. Een goed onderwijs, dat over een voldoend aantal uren kan beschikken. Vandaar in de vorige alinea's de voor ons land beschamende vergelijking van de plaats van het moedertaalonderwijs in de ons omringende landen. Er zullen dus meer uren Nederlands moeten komen, dat is duidelijk. En nu is het heus niet onbekend, dat minister Cals er bij de behandeling van zijn wet op het voortgezet onderwijs (de mammoetwet) in de Tweede Kamer bij de algemene beschouwingen op heeft gewezen, dat de wekelijkse urentabel van het gymnasium-b op het ogenblik 198 lesuren per week bevat, gerekend dus over de gehele cursus van zes jaren, en dat, wilde hij voldoen aan alle hem voorgelegde wensen en wensjes betreffende de urenverdeling, de tabel 294 lesuren per week zou gaan bevatten.
Wellicht kan de al eerder bepleite differentiatie hier enige uitkomst brengen. We zien, dat bijvoorbeeld in België, de exacte richting is gesplitst in een met nadruk op de wiskunde en een andere die de natuurwetenschappen centraal stelt. Er komen daardoor uren vrij. Dat is geen pleidooi voor een vergemakkelijking van ons onderwijs. Laten de eisen gerust maar hoog blijven, dat is werkelijk niet alleen het belang van het onderwijs. Maar een aanstaand medicus is er niet mee achterop, als hij in de natuur- en scheikunde en de biologie minstens hetzelfde programma als thans te verwerken krijgt en enkele van de in de hoogste klassen gegeven uren wiskunde ruilt tegen taalonderwijs.
Taalonderwijs, waar hij heus niet alleen wat aan zal hebben bij het bezoeken van internationale conferenties. Een ander voorbeeld is dat van de leerling die met een diploma hbs-a talen wil gaan studeren. Zou die misschien wat uren economie en boekhouden mogen ruilen tegen een wat steviger fundering op talengebied? Over de gymnasiast die van de vele uren Grieks en Latijn die in het huidige onderwijsstelsel alleen als bij koppelverkoop geleerd schijnen te mogen worden, er enkele zou willen afstaan om de twee uren moderne talen wat te verstevigen, spreken we maar niet eens. Maar de klachten over het niet beheersen van de vreemde moderne talen speciaal bij studenten in het bezit van een gymnasiumdiploma, zijn legio en bovendien niet van vandaag of gisteren alleen.
Als dus die differentiatie gerealiseerd zou kunnen worden, bestaat de kans dat de klachten over het moedertaalmisbruik afnemen. Bestaat de kans dat de universiteit - met name in de faculteit der letteren - minder aanleiding zal vinden om teleurstelling en zelfs bevreemding uit te spreken over de taalbeheersing van haar studenten. En bestaat dus de kans dat de oudleerlingen van het vhmo zich met meer vaardigheid weten uit te drukken in hun eigen taal, schriftelijk zowel als mondeling. Want het is duidelijk dat het grotere aantal uren hier bepleit niet mag worden besteed aan een nog niet eerder genoemde schrijver uit de achttiende eeuw of zelfs aan een impressionist uit deze eeuw voor wie vroeger geen tijd was. Er is overigens geen enkel bezwaar tegen (het tegendeel is zelfs eerder het geval), als leerlingen voor een bijzondere opdracht individueel of in groepen zich bezighouden met in de klas niet aan bod gekomen schrijvers of richtingen.
Als wij echter lezen in de vorig jaar verschenen Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal, samengesteld door een uitermate deskundige commissie, dat voor de uitvoering van een minimumprogramma drie uur in elke klas nodig is (waaraan overigens ook thans reeds de geldende tabel voor het gymnasium niet voldoet met twee uur in de vijfde, zowel als de eindexamenklas; twee wekelijkse lesuren voor zowel literatuuronderwijs als om de leerlingen te leren lezen en schrijven...) en wij zien dan dat in die handleiding in de hogere klassen hoogstens een uur per week is uitgetrokken voor stelonderwijs en mondelinge taaluiting, dan spreekt het vanzelf waaraan het grotere