korte veelkleurige broekjes en bronzen dijen en bovenlijven: ze laten elkaar met rust, ze kijken wat, ze klungelen wat, ze springen in de zee en laten zich dan weer opdrogen, ze spelen jeu-de-boules (‘we gaan boelen’, zeggen de Nederlandse kinderen...). Tegen elven zijn alle lichtjes uit en de slaapzakken met hun eigenaars gevuld.
Dat is camping en géén kamperen meer. Wie van ons verlangt dat we ons gaan verzetten tegen dit Engelse woord, krijgt ons niet mee. Het taalkundige voordeel van kamperen is dat je met het woord afleidingen en samenstellingen kunt maken: kampeerder, kampeerster, kampeerspullen. Van camping (Van Dale 1961 kent het niet!) kun je niet eens een werkwoord maken; men hoort: we doen camping. Dit woord heeft weer het voordeel dat het zowel abstracte als concrete betekenis heeft: ‘Camping is niets voor ons’ en ‘de camping was vrij duur’. ‘We gaan kamperen’ hoort men natuurlijk net zo veel, maar de verweerde woudloper van weleer vindt dat gebruik diefstal.
Camping is trouwens een internationaal woord voor een internationaal begrip. Met dit woord komt men overal in Europa terecht, het staat in de moderne Baedekers, op de wegwijzers en de reclameborden. Camping Mare e Sol, Camping Gallinara in Italië; Camping Santa Elena, Camping La ballena alegre in Spanje; Camping Le clair de lune, Camping La Grenouillère in Frankrijk en het misstaat niet bij forse Nederlandse namen: Camping De Berenkuil, Camping De Ravenberg, Camping De Katjeskelder.
U moogt het - wat ons betreft - zelfs helemaal in onze kamp-woordfamilie opnemen, dus niet uitspreken als kemping, maar als kamping; mocht een spellinghervormer de c van camping verfoeien, tegen de kamping hebben we evenmin bezwaar. Trouwens, bedenk eer ge u kwaad maakt over het vreemde woord camping (elk jaar in september komen over dit woord boze brieven bij ons binnen!) dat ook kamp met zijn kamperen oorspronkelijk van vreemde huize is: het komt van het Latijnse campus. Het heeft overigens voor ons nog een soort militaire bijsmaak (in een camping zouden we ons opgeluchter voelen dan in een kamp) en een associatie aan de jeugdbeweging van voor de oorlog. Het zal - als we het goed voorspellen - zijn weg vinden tussen de andere oorspronkelijk Latijnse woorden die plekken in de buitenlucht aanwijzen: straat, plein, plaats, park, plantsoen. Met dit verschil natuurlijk: het is via het Engels en met een Engelse -ing-uitgang (die ook in het Nederlands past, zij het anders) op het vasteland gekomen en het heeft zich in spelling nog niet aangepast aan onze taal; daar is het woord trouwens nog te jong voor en nieuwe vreemde woorden worden maar heel weinig in spelling aangepast.
Er blijft nog genoeg Nederlands op de camping over: grondzeil, scheerlijn, haring, waterzak, dubbeldaks, luifel, trekhaak, bloedblaar, mok, klapperjanus, lakenzak, slaapzak, spanner, stormlamp. Eigenlijk moeten we dat woordje tent maar door de vingers zien, want als je maar lang genoeg zoekt, vind je dat het even Latijns van oorsprong is als de camping zelf...
Nog één ding: we krijgen de indruk dat bij sommige ijveraars tegen het woord camping alleen het verschijnsel camping de weerzin heeft gewekt. Dat verschijnsel is geen punt van discussie voor Onze Taal; men moet zich evenwel goed ervan bewust zijn op welke gronden men een woord afkeurt. Zo schrijft iemand ons: ‘Het afschuwelijk woord camping tekent de massificatie van het toerisme. Ik heb de kusten van de Adriatische Zee nog in herinnering van 1930 toen ik er met vakantie was. Men kon er urenlang dwalen zonder er een sterveling te ontmoeten...’ We weten niet of deze schrijver gelijk heeft. Het woord camping heeft met het woord massificatie niets te maken. Hij kwam dertig jaar geleden toch ook als toerist? Wie geeft hem het recht om kritiek uit te oefenen op de honderdduizenden die nu komen? Zijn kritiek berust eigenlijk op een gebrek aan nadenken; als hij denkt dat de bedoelde zee voor hem alleen kabbelt, is hij grenzeloos verwaand. Hij is niet bang voor het woord camping, hij is bang voor de afschaffing van zijn privileges. Dat mag, maar dat heeft met dat stomme woord niets te maken. Er blijven in de buurt van de stille plekken waar men ‘urenlang kan dwalen zonder er een sterveling te ontmoeten’ nog genoeg hotels en pensions over om er te eten en te slapen. Dat zijn Franse woorden; misschien heeft iemand die eeuwen geleden ook ‘afschuwelijk’ gevonden.