Onze Taal. Jaargang 32
(1963)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[Nummer 7/8] | |
Fantaseren over klankenAl bladerend in een woordenboek, kan men opmerken dat bepaalde klanken of combinaties van klanken in een taal bijzonder frequent zijn. Dat niet alleen: men kan ook de gedachte krijgen dat deze blijkbaar zo geliefde klanken een bepaald effect uitdrukken, een bepaalde grondtoon van betekenis gemeen hebben. Slaat u eens een woordenboek op bij de begincombinatie SL: slapen, slap, slak, slampamper, slang, slee, slepen, slenteren, slib, sliert, slikken, slijk, slijm, slijten, slinken, slingeren, slof, slordig, slopen, sloom, sluier, sluimer, sluipen, slungel, slurf, slurpen, sluw en nog meer. Of de FL: flabberen, fladderen, flakkeren, flansen, flappen, flauw, flemen, flens, flets, flikkeren, flits, flodder, floep, flonkeren, fluim, fluisteren, fluit. Zullen we er flirt, flambouw en fluweel ook bij rekenen of zijn dat vreemde vogels? Zit er iets bijzonders in de combinatie met de L? Blaten, bleek, bloed, bliksem, blinken, bloem, blok - klagen, klam, klank, klap, klef, kloek, klok, klets - plas, plat, plons, plooi, pluk - vlag, vlam, vlieg, vleien, vlok, vloeien, vlinder, vlot, vlucht... Wat voor gemeenschappelijks hebben dan die sl-woorden, fl- bl- kl- pl- en vl-woorden? De sluizen voor een bandeloze fantasie staan wijd open.... Er is inderdaad, sinds de mens over dat wonderlijke verschijnsel taal heeft leren nadenken, bandeloos gefantaseerd over de waarde van de klanken. De VooysGa naar voetnoot1) haalt een beschouwing (uit 1929!) aan waarin iemand het zinnetje ik krab mij in volle ernst aldus analyseert: i is de in zich zelf besloten wil, -k duidt op een sterk karakter (te zamen: ik); k- is de kracht, r zet zich vast, a gewoon gebeuren, -b bol karakter (te zamen krab); m- is de bescheidenheid, ij is de gezondheid in doen of zijn (te zamen mij). Een andere uitlegger merkte bij het woord catacombe op: ‘Het is onmogelijk een reeks van schilderachtiger klanken te vinden om het geluid van de doodkist weer te geven die van trede op trede rolt op de scherpe hoeken van de stenen en plotseling stil ligt te midden van de graven.’ Een Duitser zag in de W en de o van Wolle de zachtheid en in de ll het stompe, het gevoel van niet-verder-kunnen. Zo zijn er nog tientallen andere voorbeelden te geven. In Onze Taal, juli 1962, is gewezen op de bekende controverse die in Plato's Kratylus aan de orde is gesteld: zijn de woorden van nature (phusei) zo als ze zijn of hebben de mensen ze door een willekeurige overeenkomst (thesei) zo gemaakt? Deze vraag heeft de denkers niet meer losgelaten. Vooral in de periode van de romantiek zag men in de klanken méér dan een geluid, door mensen voortgebracht: de klinker had iets vrouwelijks, de medeklinker iets mannelijks, de r was iets krachtigs, de l iets zachts, enz. In het begin van deze eeuw echter gaf de vernieuwer van de taalwetenschap, F. de Saussure, de nadruk aan het conventionele karakter van onze woorden, het willekeurige van het teken (l'arbitraire du signe) dat volgens hem een van de grondbeginselen van de taal was. Toch is de oude idee, dat de klanken op zich zelf een bepaalde betekenis ‘droegen’, niet geheel verdwenen; integendeel, nieuwe onderzoekingen hebben bewezen dat aan deze theorie wel degelijk waarde gehecht moet worden. Men stuit hierbij echter op zoveel moeilijke en ingewikkelde kwesties die zich tot de oertijden van de taalgeschiedenis uitstrekken, dat het niet raadzaam is om op eigen houtje een beetje te liefhebberen, bijvoorbeeld met overeenkomsten in sl- fl- bl- kl- pl- en vl-woorden. Bij discussies over dit vraagstuk denkt men meestal uitsluitend aan de enige tientallen woorden die inderdaad wat vage betekenisovereenkomst vertonen, en vergeet dat er in zo'n reeks woorden gezet kunnen worden die geheel-en-al uit de band springen: flink tegenover flauw, slaan tegenover sloom. Door klankveranderingen, betekenisveranderingen, contaminatie, | |
[pagina 46]
| |
analogie en nog veel meer oorzaken is de ordening van de taal zo geheel anders geworden dan in die verre oertijd toen wellicht inderdaad de ‘wortel’ SL of FL een bepaald klanknabootsend effect beoogde. Het vaststellen van gemeenschappelijke ‘wortels’ is een zeer netelige zaak: we abstraheren iets gemeenschappelijks in klanken, in woorden van duizenden jaren geleden, die op grond van vergelijking en gissing worden gemaakt. Daarbij komt nog dat men - gelukkig met de vondst van de sl-rijen enz.! - vergeet dat er duizenden en duizenden woorden te noemen zijn waarin men geen enkele samenhang tussen klank en betekenis kan vaststellen. Als die samenhang er zou moeten zijn, waarom zou dan een klankgroep niet altijd één bepaalde betekenis hebben? Elk woordenboek kan u een grote verzameling van woorden bieden, gelijk in klank, verschillend in betekenis: munt (geldstuk; kruid), sabel (bont; wapen), waar (juist; op welke plaats?), weer (klimaat; voor de tweede keer) enz. We zouden dan ook moeten verwachten dat de woorden zich in de loop van de geschiedenis maar weinig of niet veranderen en we weten maar al te goed hoe dat wel het geval is. En ten slotte: waarom zijn de woorden en hun betekenissen in de verschillende talen dan niet min of meer gelijk? Ga eens een paar van die sl-woorden in het Frans vertalen... Neem eens aan dat ons koe de juiste klankconstructie is om dat wat logge, goeiige, suffe dier te vangen; waarom bedoelen de Fransen dan met ‘koe’ een coup? Het is goed om - op het voetspoor van De Vooys - verschil te maken tussen klanknabootsing en klanksymboliek. De geluiden die de mens opvangt, tracht hij te imiteren in zijn taal. Het is aan de kenners van de geluidsleer, ons duidelijk te maken in hoeverre het menselijk spraakorgaan geschikt is om geluiden na te bootsen. In elk geval is het verschijnsel overbekend: we imiteren de geluiden van de dieren: miauw, koekoek, kukeleku, tok-tok. We maken werkwoorden als blaffen, sjirpen, tjilpen, tjuiken, kwaken, piepen, balken, hinneken, mekkeren, waarmee we de diergeluiden weergeven. Diernamen als kikker en krekel kunnen teruggebracht worden tot de geluiden die deze beesten maken. Bij de meeste dezer woorden zien we dat het geluid als het ware de ‘herkenningsmelodie’ van de vogel voor de mens is: een vos en een konijn onderscheidt men niet op grond van hun geluid (welk overigens?), maar wel een koekoek en een tureluur (twee prachtige geluidnabootsende namen voor vogelsoorten). Het is interessant om te zien hoe andere volken geluiden imiteren. Twee standaardvoorbeelden: de koekoek en het geluid van de haan. De koekoek is in een groot aantal talen gelijk: Frans: coucou, Engels: cuckoo, Italiaans: cuculo, Duits: Kuckuck, Latijn: cuculus, Grieks: kokkuks, Russisch: koekoesjka, Hongaars: kakuk, Fins: käki. De haan die bij ons kukelekuut, zegt in het Engels cock-a-doodle-do, in het Duits kikeriki en in het Frans cocorico. Ons geluid van een schot: paf, poef is in het Engels bang of crack. Geluiden die de mens zelf voortbrengt, worden gereproduceerd in woorden als kuchen, hikken, kikken, gorgelen, rochelen, hijgen, giechelen, puffen, spuwen. Ook hier zou het de moeite waard zijn om eens daarmee te vergelijken welke woorden de mensen in andere talen voor menselijke geluiden gebruiken. Klanknabootsing treft men ook aan in de vele woorden die geluiden van het levenloze beschrijven. Er zijn nogal wat zg. tussenwerpsels die een geluid imiteren: klets, boem, ssst, pats en - met variatie in de klinker - woorden als tik-tak. Van deze woorden zijn weer werkwoorden afgeleid: kletsen, tiktakken, maar daarnaast zijn er ook werkwoorden die ‘zelfstandig’ gevormd zijn: knerpen, gonzen, bulderen. Van klanksymboliek kan men spreken als het woord niet een geluid imiteert maar een bepaalde indruk weergeeft, een bepaald gevoel suggereert; in het bijzonder zijn het de bewegingen die in de klank geschilderd worden: fladderen, wriemelen, trippelen, suizen, het licht in: schitteren, flonkeren; het gevoel in: tintelen. Merk op dat in deze groep de zg. frequentatieven voornaam zijn (werkwoorden die een ‘herhaling’ uitdrukken, vgl. schuiven-schuifelen). Met de combinatiemogelijkheden van onze medeklinkers (aan het begin en einde van een woord) kan men nu trachten lijstjes op te stellen van groepen klankschilderende en klanksymbolische woorden. Ongetwijfeld zal daar de SL-groep in voorkomen die het slome, slaperige en trage van een of andere handeling of eigenschap suggereert. Woorden met B of BR kunnen een krachtig geluid imiteren: bonzen, botsen, briesen, brommen. De FL heeft iets ‘heen-en-weer-gaands’: fladderen, flikkeren; de SM hoort bij het luidruchtig eten: smullen, smakken, smikkelen. Zo'n rubricering kunt u ook in andere talen vinden. Bloomfield zag in de Engelse beginklank SN drie typen: de ademgeluiden: sniff, snuff, snore, snort; de vlugge beweging: snip, snap, snatch; de kruipende beweging: snake, snail, sneak, snoop. Het Nederlands heeft iets dergelijks: snuiven, snurken; snorren, snerpen, snijden; de SN-kruipbeweging schijnt afwezig te zijn bij ons. Bij al deze beschouwingen over de klanknabootsende woorden (onomatopeeën) moet men zich wel goed voor ogen houden dat een klank opzichzelf eigenlijk niets zegt, m.a.w. dat de klank opzichzelf niet expressief is: pas mèt de betekenis heeft de klank een nabootsingswaarde, althans in dat geval menen wij een nabootsing te bespeuren. Er is een beroemd woord van een Frans taalkundige: ‘Un mot n'est une onomatopée qu'à condition d'être senti comme tel’ (een woord is alleen maar een klanknabootsing als het als zodanig gevoeld wordt). Men kan zich de waarheid van dit gezegde goed bewust worden als het om de beoordeling van de klanknabootsing en klanksymbolische woorden betreft in een taal die men zelf niet verstaat. Stelt u zich voor dat u in het geheel geen Engels kent en u hoort de meesterlijke zin van Dickens: Scrooge, a squeezing, wrenching, grasping, scraping, clutching, covetous old sinner. Zou u daaruit - op het geluid afgaande - ook maar iets van het smerige karakter van Scrooge halen? Maar om naar het Nederlands terug te gaan, wat denkt u van de Geuzen zoals Hooft | |
[pagina 47]
| |
ze schildert: ‘Rapse gasten, kroes van opzicht en ijslijk in het oog, schor van spraak, stijf in den bek’? Dat dichters van alle tijden en landen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot klankschildering, is overbekend. Voorbeelden daarvan hebben we op school genoeg geleerd en de jongste generatie eindexaminandi van de middelbare scholen heeft de examinatoren weer verbluft met haar kennis van stafrijmen, binnenrijm en metrum. Het luiden van de klokken wordt prachtig gesuggereerd door klank en ritme in de volgende vier gedeelten uit gedichten: dan stapt hij, op 't gebrom
Het grof gebrom der domklocke, uit den Dom
Van 't om end om befaemde en roemrijck Rome.
(Vondel: Altaergeheimenissen)
Befloerste trom
Noch rouwgebrom
Ga romm'lende om
Voor mijn gebeente;
Geen klokgebrom
Uit hollen dom
Roep' 't wellekom
In 't grafgesteente.
(Bilderdijk: Uitvaart)
Waar wierd die wondere konst gevonden
der diepgekeelde kopermonden,
die, wagende, alledage, gaan
den ouden gang; die, luide en lang,
die op en neêr, die weg en weêr,
alhier, aldaar, gedrien te gaâr,
op tijd en tel, hun tongen slaan?
(Gezelle: Bing-bang-bong!)
Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen
en vier kathedralen Genua
Maar geen brons kan zo in het donker bonzen
als het hart van Maria Lécina.
(Buning: Maria Lécina)
De Vlaamse dichter Gezelle was een meester in het gebruik van klanken om geluid, licht en beweging uit te drukken. Een beroemd voorbeeld is zijn Gierzwaluwen, dat - zoals Van de Voorde heeft gezegd - ‘door de sierlijke rankheid van zijn strophenbouw en van zijn ganse vorm, ook typografisch het beeld suggereert van de in lange slierten zwierende vogels’. ‘Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
zie!!!’
tieren de
zwaluwen,
twee-driemaal
drie,
zwierende en
gierende:
‘Niemand, die...
die
bieden den
stiet ons zal!
Wie, wie? wie??
wie???’
Wil de dichter met zijn klanken niet een bepaald geluid of een bepaalde beweging suggereren, maar gebruikt hij de klank om een stemming, een sensatie of een begrip op te roepen, dan spreekt men van klankexpressie. Het meevoelen van zo'n klankexpressie is natuurlijk in hoge mate afhankelijk van de gevoeligheid van de lezer, zijn zin voor poëzie, zijn verbeelding, zijn gehele (met een groot woord) litteraire achtergrond. Op de effen lente-Leie zie 'k, blad-weemlend, gaan
't verduisterd even-beeld van roereloze abelen
om 't matte wit en eêle geel der vele water-leel'en.
(Van de Woestijne)
......grommelig en plomp
de norse kolos, de opgaande romp
(J.H. Leopold: De Molen)
Mogelijk is ook nog dat de dichter de klank alléén maar gebruikt als expressie: er wordt geen ‘mededeling’ meer overgedragen in woorden, er wordt een ‘muziekstuk’ gegeven. Voorbeelden daarvan kan men bij sommige hedendaagse dichters vinden. Beroemd is een vers van een oudere dichter, Jan Engelman: En Rade. Het is geschreven naar aanleiding van een lyrische film die heimwee naar vreemde landen door middel van filmbeelden uitdrukte. Louter muzikaal is het gedicht ook weer niet, want woorden als zee, groen, wijd van het nest enz. roepen bepaalde associaties bij ons op. groen is de gong
groen is de watergong
waterwee, watergong
groen is de gong van de zee
Sulina, Braïla
Sulina, Brest
Sulina, Singapore
achter de vest
stem die mijn slaap doorzong
waterklok, watertong
koperen long van de ree
Sulina, Braïla
Sulina, Brest
Sulina, Senegal
wijd van het nest
hang die mijn ziel doordrong
waterdroom, watersprong
loeiende gong neem mij mee
Sulina, Braïla
Sulina, Brest
Sulina, Zanzibar
buiten is best
groen is de gong
groen is de watergong
waterwee, watergong
groen is de gong van de zee
Schuif deze poëzie niet onmiddellijk ter zijde als onbegrijpelijk, als onbruikbaar. In het begin noemden we de bandeloze fantasie waarmee men klanken kan interpreteren. Welnu, een leven zonder fantasie is al te eentonig. Een Franse schrijver, Jules Romains, zag in de Parijse naam Rue Réaumur het volgende: ‘La rumeur de la rue Réaumur. Son nom même qui ressemble à un chant de roues et de murailles, à une trépidation d'immeubles, à la vibration du béton sous l'asphalte, au bourdonnement des convois souterrains’ (als een gezang van wielen en muren, als de trilling van gebouwen, als het beven van beton onder het plaveisel, als het gebrom van de ondergrondse trein). Nederlanders staan bekend om hun gevoel voor woordenspel; - het woord Dam is wellicht te kort voor een omschrijving als van de Rue Réaumur, maar met Vondelpark (7 medeklinkers, 3 klinkers) en Rembrandtsplein (9 medeklinkers, 3 klinkers) kunt u proberen te omschrijven welke geluiden in de klanken gevangen zijn. |
|