Onze Taal. Jaargang 32
(1963)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||
[Nummer 3] | |||||||||
Het algemeen beschaafd Nederlands in BelgiëAls men in Vlaanderen een lezing houdt over de noodzakelijkheid van het A.B.N., mag men er vast op rekenen, dat een van de toehoorders zal vragen, of de Vlaming ertoe verplicht is al die Franse woorden te gebruiken die in Nederland mondgemeen zijn. De Nederlander daarentegen - vooral degene die belangstelling heeft voor zijn stamgenoten uit het Zuiden - vindt de ‘Vlaamse’ woorden en uitdrukkingen wel leuk, maar kan toch niet begrijpen waarom wij een aantal van die mooie, sierlijke Franse woorden die in Nederland algemeen in gebruik zijn, uit onze woordenschat weren om ze door ongebruikelijke Nederlandse ekwivalenten te vervangen. Ik meen evenwel dat het purisme in Vlaanderen nog steeds een noodzakelijk kwaad is en een kwaad dat slechts geleidelijk zal worden verholpen: laten we aan beide zijden van de staatsgrens hierin de gulden middenmaat kiezen. De Nederlander moet begrijpen dat de Vlaming, die in zijn dialekt, meestal zijn gewone taal, honderden Franse woorden en uitdrukkingen bezigt, een beschaafde taal wil gebruiken ‘van vreemde smetten vrij’. - Wetenschappelijk onderzoek van de woordenschat in een aantal Vlaamse steden en dorpen heeft duidelijk aangetoond hoe die honderden ontleningen - vooral zelfstandige naamwoorden - van recente datum zijn; ik bedoel uit de negentiende en de twintigste eeuw. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat onze zogenaamde culturele elite gedurende eeuwen werd verfranst, dat de taal van een deel van die elite, op het ogenblik dat het Vlaamse bewustzijn - nu een goede eeuw geleden - ontwaakte, zeer diepe sporen droeg van die verfransing en die nog draagt en vooral dat nog dagelijks een zekere Franstalige pers geen gelegenheid ongebruikt laat voorbijgaan om te beletten dat in België het Nederlands, de moedertaal van de overgrote meerderheid der Belgen, de plaats zou innemen waarop het recht heeft. Om bijvoorbeeld te bewijzen dat het Brusselse Vlaams geen eigen woordenschat bezit en helemaal afhankelijk is van het Frans, spannen sommige vernuftige geesten zich in tot het smeden van komische zinnetjes door aaneenrijging van Franse woorden, met Brusselse uitspraak, die inderdaad in de volksmond voorkomen. Maar dat belet niet dat ze de Nederlanders ophemelen omdat onze Noorderburen niet zo kleingeestig zijn aan taalpurisme te doen en met beide handen putten uit de hoorn des overvloeds van de taal van ‘chez nous’. Door die houding zijn wij genoodzaakt aan taalpurisme te doen, zelfs tegen wil en dank, om onze woordenschat, die door anderhalve eeuw systematische verfransing deerlijk is verbasterd, een gaaf Nederlands kleed te geven. Dat zekere Vlamingen daarin soms te ver gaan, geef ik grif toe. De Noordnederlander zou moeten trachten een juister inzicht te krijgen in onze toestanden en in de daaruit voortvloeiende houding van de Vlamingen, vooral van hen die in de hoofdstad wonen en dagelijks getuige zijn van het onbegrip en vooral de slechte wil van de Franssprekenden aldaar. Deze laatsten zijn dan nog meestal sociaal opgeklommen Vlamingen, die hun afkomst trachten te verloochenen omdat zij zich inbeelden dat het Frans hun het cachet zal verlenen waarnaar zij hunkeren. De meeste aandacht werd en wordt in Vlaanderen nog altijd besteed aan de uitspraak en wie Vlaanderen veertig jaar geleden heeft gekend, kan niet loochenen dat op dat gebied heel wat vooruitgang werd geboekt, alhoewel mijn ervaring mij leert dat de schooljeugd (middelbaar, technisch en hoger onderwijs) nog steeds in haar plicht tekort schiet en het Nederlands beschouwt als een aparte taal voor schoolgebruik. Maar ook daar schijnt verbetering te komen. Men hoort | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
hoe langer hoe meer meisjes die zich in het A.B. uitdrukken. Dat de studenten van Gent een jeugdtak van de V.B.O. hebben opgericht wijst m.i. op een gunstige kentering. Dit volstaat echter niet. Woordgebruik en zinsbouw laten ook zeer dikwijls te wensen over. Maar ook hiervoor schijnt de belangstelling te groeien als men mag steunen op de steeds aangroeiende publikatie van boekjes over taalzuivering. Vooral in de laatste tijd schijnt het juiste woordgebruik, de gepaste uitdrukking of de correcte zinsconstructie de nieuwsgierigheid op te wekken, van een aantal mensen die met het onderwijs niets te maken hebben. Dat zou ons hoopvol moeten stemmen, was het niet dat het beoogde doel nog zover afligt en de weg bezaaid blijft met voetangels en klemmen. Het is niet sinds gisteren dat in Vlaanderen gewezen werd op de noodzakelijkheid nauw aan te sluiten bij het Noorden. Reeds op het einde van de achttiende eeuw schreef de Brusselse advokaat Jan-Baptist Chrysostomus Verloo(y), een geboren Kempenaar, in zijn ‘Verhandeling op d'onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden’Ga naar voetnoot1) ‘Voorders, wy zyn inderdaed het zelve volk, 't zelve in tael, imborst, zeden en gebruyken. Daerom, laet ons gezamentlyke Nederlanders, schoon wy van staet geschyden zyn, ons ten minsten in de Nederlandsche konsten aenzien als gevaderlanders en gebroeders. Laet-ons gezamenderhand ons gevoegzaem Nederduytsch handhaven, eeren en versieren: en dat eyndelyk de tael van den vrydom ook eens de tael der konsten zij.’ Men vergete niet dat Verlooy een aanhanger was van de revolutionaire gedachte, een voorstander van de volledige vrijheid en van de afschaffing van alle klasseprivileges. Alhoewel de aandacht op hem werd gevestigd door Karel Angermille, Anton Jacops, Leo Picard, Mw. Tasnier, R. van Roosbroek e.a., toch zijn zijn figuur en zijn streven te weinig bekend bij de Vlamingen, want er is helaas op dit ogenblik nog veel waars in wat Verloo(y) 174 jaar geleden schreef. Laten we nu eens vluchtig bekijken wat we totnogtoe hebben bereikt en wat er op dit ogenblik wordt gedaan om de kennis van het Nederlands in Vlaams-België te bevorderen zowel wat de juistheid van de uitspraak als de correctheid van de taal betreft. De geschiedenis van het verzorgd Nederlands in onze gewesten moet nog worden geschrevenGa naar voetnoot2). Een werkje dat gedurende heel de tweede helft van de 19e eeuw op het gebied van uitspraak toonaangevend was, is het boekje van 51 bladzijden klein octavo, getiteld ‘Beknopte Uitspraakleer der Nederduitsche Tael’, van de hand van de Wetterse gemeente-onderwijzer Ch.L. Ternest. Het verscheen in 1860 te Gent als antwoord op een prijsvraag uitgeschreven door de Gentse Maatschappij van Vlaamse Letteroefening: ‘De tael is gansch het volk’. Van dat werkje verschenen nog twee uitgaven: een tweede in 1872 en een derde in 1882, beide onder de titel: ‘Uitspraakleer der Nederlandsche Taal’. Ternest is volledig ‘Hollands’ georiënteerd. De inleiding van de 3e uitgave (1871) besluit als volgt: ‘Het in de Toekomst (jaarg. 1867 en -68) verschenen artikel: “Eenheid van de Uitspraak” van den Leidschen professor Dr. Kern, is mij vooral te stade gekomen dààr waar ik gaarne eenen bevoegden Noordnederlander wilde laten optreden om mijne gezegden te bevestigen. Moge mijn arbeid dat goede stichten, hetwelk door allen oprechten beminnaar onzer edele moedertaal vurig wordt verlangd, namelijk het tijdstip vervroegen waarop de ééne Nederlandsche taal, bij ééne spelling en ééne spraakleer, op ééne - algemeen heerschende - beschaafde uitspraak zal mogen bogen’. Zijn dat geen wijze woorden? We moeten wachten tot 1912 om in Vlaanderen het eerste wetenschappelijke werkje over ‘Nederlandsche Uitspraakleer’ te zien verschijnen. Het werd geschreven door de Leuvense hoogleraar L. Scharpé en verscheen bij Van In & Cie te Lier. Ik heb er reeds bij verscheidene gelegenheden mijn verwondering over uitgedrukt, dat dit wetenschappelijk verantwoord en voor Vlaanderen zo belangrijk werk nooit een tweede uitgave heeft beleefd. Dit werk sloot helemaal aan bij de Noordnederlandse opvattingen. Een blik in de bibliografie volstaat. In 1934 - 22 jaar later - verschijnt Blancquaerts ‘Praktische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal’ (Anwerpen, De Sikkel) waarvan de laatste druk, de zesde, zopas het licht zag. Toen, eerst na de tweede oorlog, het middelbaar onderwijs in België aan een grondig onderzoek werd onderworpen, werd ook het onderricht van het Nederlands onder de loep genomen en de Commissie-Nederlands besloot eenparig, dat de uitspraak van het Nederlands zoals ze beschreven wordt in de Praktische Uitspraakleer als algemeen geldend zou worden aanvaard voor al de takken van het onderwijs. Ook deze uitspraak sluit zeer nauw aan bij de Noordnederlandse en geldt sindsdien in de weinige Nederlandssprekende milieus van België. De drang naar eenheid is m.i. veel groter in het zuiden dan in het noorden. Het begrip ‘beschaafd’ of liever ‘correct, goed verzorgd’ is veel strenger bij ons omdat wij het ‘Nederlands’ nog moeten veroveren en omdat het in Nederland als een verworven iets wordt beschouwd. Ik onderschrijf met beide handen de woorden van Kloeke in ‘Gezag en Norm bij het gebruik van Verzorgd Nederlands’ (1951, J.M. Meulenhoff, Amsterdam, blz. 55): ‘Er zijn echter ook vele Vlamingen, die zich in de dagelijkse omgang niet in het dwangbuis van een “toneeltaal” wensen te schikken, maar die, min of meer bewust, streven naar een bijzonder Zuidnederlands Beschaafd. Tot op zekere hoogte blijven ook zij alleszins ontvankelijk voor Noordnederlandse invloed, maar maar dat wil niet zeggen, dat zij tot een volledige reconstructie van hun articulatiebasis overgaan of dat | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
zij hun eigen woordenschat en syntaxis geheel prijs geven’. Dit zijn woorden naar mijn hart. Wij streven naar een zo groot mogelijke eenheid, maar met behoud van onze eigen aard. In een lezing, gehouden in 1954 te Amsterdam in de Academie voor Wetenschappen en getiteld ‘Nederlands in Noord en Zuid’ zei E. Blancquaert om te besluiten: ‘De technische en de wetenschappelijke terminologie is voor het Zuiden, maar ook elders, een zorgenkind. Men besteedt er in België wél werk en moeite aan, maar tot nog toe in verspreide orde: ingenieursverenigingen, verenigingen van leraars, provinciebesturen academies, regeringscommissies enz. leggen er zich op toe, maar zonder behoorlijke samenwerking en zonder de noodzakelijke financiële middelen. In afwachting dat hierin een kentering komt en dat bevoegde personen uit het Zuiden geregeld contact verkrijgen met de talrijke goed georganiseerde en gecoördineerde commissies die in Nederland werkzaam zijn, is men in België aangewezen op het zonder meer overnemen van het Noordnederlands taalgebruik, of gaat men zijn eigen particularistisch gangetje’. Er is heel veel waars in wat Blancquaert schrijft, maar ik heb toch de indruk dat zijn oordeel voor het Zuiden ietwat te streng is. Of hij de toestand in het Noorden niet idealiseert laat ik aan het oordeel van de lezer over. Wat wordt er nu in België gedaan om het Nederlands op een hoger peil te brengen? Op de eerste plaats dient men hier 5 officiële commissies te vermelden:
1. De Terminologische Commissie bij Binnenlandse Zaken. Zij werd ingesteld op 10 aug. 1948 en bestaat uit zoveel leden als er ministeriële departementen zijn + een voorzitter die tevens lid is van de ‘Centrale Commissie voor de Nederlandse Rechtstaal en Bestuurstaal in België’, waarover hieronder sprake. Zij vervangt de ‘Permanente Commissie tot Bevordering van eenheid en vastheid in de Nederlandsche Bestuurstaal in België’, die ingesteld werd bij ministerieel besluit van 1 oktober 1930, maar die sinds einde 1939 haar vergaderingen heeft gestaakt. Deze Permanente Commissie had in de loop van haar werkzaamheden vier brochures samengesteld en uitgegeven (1932, 1933, 1934 en 1936) waarin behandeld werden:
De Terminologische Commissie (1948) heeft tot taak de door de Permanente Commissie uitgegeven brochures te herzien, aan te vullen en samen te vatten. Zij heeft tevens als opdracht ‘taaleenheid en -keurigheid te bevorderen zo op de onderscheiden ministeriële departementen als in de cursussen, examens enz. door deze departementen georganiseerd’ en is ook bevoegd ‘om, desgevraagd, andere openbare instanties van advies en voorlichting in taalkundige en terminologische aangelegenheden te dienen’. De Commissie begon haar werkzaamheden in 1951 en stelde een lijst samen van ‘benamingen van ambtenaren en personen, bij de openbare besturen in dienst of bekend’. Deze lijst werd verder aangevuld en uitgewerkt door de ‘Centrale Commissie’. Zij verscheen in 1961 en bevat, benevens een korte inleiding waarin de werkwijze van de Commissie wordt uiteengezet, zowat 4500 Nederlandse benamingen naast hun Franse ekwivalent. De Terminologische Commissie werkt nu aan een lijst van benamingen van instellingen, diensten, commissies, raden en dergelijke, gebruikt of bekend in de ministeries of bij de openbare besturen, of voorkomend in wetten of reglementen. Ik wens er de nadruk op te leggen dat de Terminologische Commissie - zoals trouwens ook al de andere officiële commissies in ons land - van het standpunt uitgaat, dat de Nederlandse administratieve taal in België zo nauw mogelijk moet aansluiten bij die van Nederland. Ik wens er tevens ook uitdrukkelijk op te wijzen, dat de Terminologische Commissie een adviserend organisme is. Zij kan dus termen die wettelijk zijn vastgelegd, zoals wettelijk beschermde titels en benamingen, niet wijzigen. Het enige wat ze doen kan, is naast de wettelijk aanvaarde vertaling de correcte benaming toevoegen, met verzoek bij een eventuele herziening of wijziging van de wet de door haar voorgestelde benaming te gebruiken.
2. De Subcommissie voor eenmaking der terminologie inzake sociaal recht werd op 4 april 1952 te Brussel geïnstalleerd en bestond uit 7 Belgische (Vlaamse) en 7 Nederlandse leden. Zij had tot taak ‘het opstellen van een vergelijkende staat van termen, welke eigen zijn aan de Nederlandse en Belgische wetgeving en het onderzoek naar het eenvormig maken van de technische en juridische termen eigen aan deze wetgeving’. Zij publiceerde in 1958 een ‘Sociaal-rechtelijk Woordenboek’ (Brussel, Benelux Douane-Unie, 267 blzz.).
3. De Centrale Commissie voor de Nederlandse Rechtstaal en Bestuurstaal in België. Deze commissie werd op 1 april 1954 door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken geïnstalleerd. Voorzitter ervan is prof. em. E. van Dievoet. In zijn toespraak zei hij o.m.: ‘Onze rechtstaal en bestuurstaal zijn nog in wording en, al hebben wij in de laatste jaren, zowel in wetgevende als in rechterlijke en administratieve stukken, verheugende vorderingen kunnen vaststellen, toch blijven wij nog ver verwijderd van de vastheid en de nauwkeurigheid van taal, die ons in het Frans zo vanzelfsprekend lijkt’. Verder om- | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
schreef hij de taak van de Commissie als volgt: ‘Eenheid en vastheid in de Nederlandse rechtstaal tot stand te brengen en het gebruik van deze eenvormige terminologie bevorderen; te dien einde, over de bestaande commissie (...) toezicht houden, haar leiding geven en haar werkzaamheden ordenen; aan de Regering passende voorstellen doen, ten einde de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse teksten van bestaande wetten te verbeteren; alle openbare besturen van advies dienen en, op verzoek van deze laatste, Nederlandse teksten verbeteren en zelfs opmaken (..)’.
4. De Wetboekencommissie.
Bij een Koninklijk Besluit van 18.9.1923 werd een commissie ingesteld, met opdracht ‘de bepalingen van de grondwet, de wetboeken, de wetten en de gebruikelijke besluiten waarvan geen officiële tekst in de Vlaamse taal werd bekendgemaakt, in die taal te vertalen’. Deze Commissie bewerkte het Burgerlijk Wetboek (Code Napoléon) alsook het Strafwetboek, het Wetboek van Strafvordering en enkele bijkomende wetten, nl. de wetten van na 18.4.1898, want vóór die datum werden de wetten in België alleen in het Frans gestemd en bestonden er slechts officieuze vertalingen zonder bindende kracht en het is pas sinds de wet van 18.4.1898 dat de wetten zowel in het Nederlands als in het Frans worden gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt. Pas in 1954 kwam een nieuwe commissie tot stand (voorzitter Prof. em. E. van Dievoet) ‘belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de grondwet, de wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten’. In december 1955 werd door de voorzitter van die commissie aan de minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie een ontwerp met commentaar voor de Nederlandse tekst van de Belgische grondwet, dus 125 jaar later, overhandigd. Dat ontwerp werd op 4.6.1959 door de Kamer van Volksvertegenwoordigers aanvaard. De Wetboekencommissie bezorgde ook een nieuwe Nederlandse tekst voor het Burgerlijk Wetboek en voor het Strafwetboek en bewerkt nu het Wetboek voor Strafvordering. Ook op het gebied van de terminologie werd reeds heel wat gepresteerd:
1. Het Technologisch Instituut van de Vlaamse Ingenieursvereniging geeft sinds 1944 alfabetische Nederlands-Franse en Frans-Nederlandse woordenlijsten uit.
2. Het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België gaf kort na de oorlog een Frans-Nederlandse en Nederlands-Franse woordenlijst uit, waartoe het Sechssprachiges Meteorologisches Wörterbuch van T. Bergeron tot gids diende en waaraan ik mijn medewerking verleende.
3. De Commissie voor Sociale Vraagstukken van de Nederlands - Belgisch - Luxemburgse Douane-Unie gaf een gestencileerde Benelux-Beroepenlijst uit met zowat 10.000 Nederlandse en Franse beroepsnamen.
4. Een groep ambtenaren van het Belgisch Parlement publiceerde in 1956 een Syllabus van de parlementaire taal met 224 blzz. Franse woorden en uitdrukkingen die voorkomen in de taal van het parlement met daarnaast hun Nederlands ekwivalent.
5. In 1958 verscheen een klein octavo boekje met 555 termen uit de vaktaal der mijnarbeiders van Belgisch-Limburg, verzameld in opdracht van de inrichters van de Limburgse Dag 1958 te Zonhoven en getiteld Woordenlijst van Mijnvaktermen.
6. De Eenmaking van de Spraakkundige Terminologie.
De minister van openbaar onderwijs liet een brochure opstellen in het Nederlands met alle spraakkundige termen voor het Nederlands, het Grieks en het Latijn en deze hervorming werd van 1956 af ingevoerd. De Vlaamse Leraarsbond (O.M.O.) had het voorbeeld gegeven door zelf een Woordenlijst van de Nederlandse Wiskundige Vaktaal uit te geven, gevolgd door een Woordenlijst van de Nederlandse Natuurkundige Taal en in 1937 door een Woordenlijst van de Nederlandse Handelstaal, waarbij steeds werd geijverd om de Noordnederlandse terminologie in het onderwijs ingang te doen vinden. Een paar jaar na de tweede wereldoorlog werd een commissie samengesteld voor de Hervorming van het M.O. met een aantal subcommissies. Een van de resultaten was een Codex van de spraakkundige terminologie, een wetenschappelijk beter verantwoorde uitgave van de lijst van 1936, die sinds 1949 in gans het onderwijs van toepassing is.
7. Technische Terminologie.
De Vlaamse Academie publiceerde destijds een reeks technische woordenlijsten in verband met de taal van de steenbakker, de smid, de metselaar, enz. In 1922 stelde Prof. A.J.J. van de Velde een Chemische Woordenlijst samen en in 1934 een voor de microbiologie. Van groot belang voor de technische terminologie in ons land is de oprichting op 3.9.1937 te Antwerpen van een studiecommissie voor de eenmaking der Nederlandse Terminologie in het Technisch Onderwijs. Deze commissie werd in 1938 interprovinciaal, kreeg de naam ICENTTO en ‘in principe werd de Noordnederlandse vaktaal, als de juiste, aanvaard’. De beide Vlaamse Academies hebben, in samenwerking met het Ministerie van Openbaar Onderwijs en met de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging, in 1954, een gemengde commissie opgericht om nog ontbrekende lijsten op te stellen of bestaande aan te vullen.
8. De V(ereniging voor) B(eschaafde) O(mgangstaal) werd op 12.7.1947 voor de derde maal opgericht. Sedert maart 1951 geeft zij het tijdschrift Nu Nog uit. In 1953 smolt zij samen met de V(ereniging voor) B(eschaafd) N(ederlands) en kwam er toenadering met ‘Onze Taal’. Ieder jaar wordt in de maand februari een ABN-week georganiseerd.
Tenslotte wil ik nog wijzen op de brochures ‘Taalbeheersing in de administratie’ waarvan het eerste nummer verscheen op 15 juni 1962. Dit nieuwe tijdschrift wil een hulpmiddel zijn vooral voor hen die het geschreven Nederlands zo zuiver mogelijk willen han- | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
teren. De initiatiefnemers beseffen zeer goed dat nog heel wat werk valt te doen en dat nog steeds behoefte bestaat aan een zoveel mogelijk op de praktijk afgestemd instrument. Hun werk zal zeker vruchten dragen, vooral omdat in Vlaams-België de laatste jaren een zeer gunstig klimaat heerst, waarbij niet alleen de filoloog maar ook de gewone taalgebruiker zijn taal op een hoger peil wil brengen. Voor de geschreven taal kunnen werken over taalzuivering hem daarbij zeker van dienst zijn. Misschien helpt de verzorging van de geschreven taal ook wel enigszins bij het vormen van een vlotte verzorgde omgangstaal in Vlaams-België. Daarvoor is natuurlijk het persoonlijk contact tussen Noord- en Zuidnederlanders zeer belangrijk. Hoewel ook door de overheid op dit gebied reeds een en ander werd tot stand gebracht, o.m. door het organiseren van vakantiecursussen voor docenten uit het middelbaar onderwijs, zou men de kennis van de cultuur en van de taal van taalgenoten die slechts door een staatkundige grens van elkaar gescheiden zijn, door de bevordering van de gewone omgang nog kunnen verdiepen. Willem Pée. |
|