Het taalonderwijs op de lagere school
door C. Rudolph,
medewerker van het Paedagogisch Centrum van de Nederlandse Onderwijzersvereniging
Het is wellicht overbodig, u te zeggen met welk plezier ik de uitnodiging om hier vanmorgen bij u te verschijnen heb aangenomen. Uw bestuur zag onmiddellijk dat daden soms toch wel nog meer kunnen betekenen dan woorden; het gaf mij dus zonder aarzeling zijn toestemming om mijn inleiding te verduidelijken met een demonstratie. Ik wil u een moderne taalles aan een klas kinderen demonstreren waarvan ik natuurlijk niet weet hoe het verloop zal zijn. Ik hoop dat uit de demonstratie zal blijken dat de school - en ik denk nu in het bijzonder aan de lagere school - een heel belangrijke taak heeft in de taalopvoeding. Misschien zult u uit de demonstratie ook kunnen concluderen in hoeverre de moderne school erin geslaagd is, of erin zal kunnen slagen om deze taak tot een goed einde te brengen. Ik kan u van het verloop van de les niets zeggen. Een van de kenmerken nl. van een moderne taaldidactiek is de individualiteit. Dit betekent een grote mate van vrijheid voor kind en onderwijzer. Het taalonderwijs zal daarom aansluiten bij de individuele omstandigheden van het kind met zijn begaafdheid en taaleigen.
Een taalles die hierin zijn uitgangspunt heeft, zal noch wat betreft de inhoud, noch wat betreft de structuur zijn te voorspellen.
Wel kan ik u duidelijk maken onder welke omstandigheden ik vanmorgen zal werken en ik zal u vertellen waarom ik dat doe op de manier zoals ik mij heb voorgesteld het te gaan doen. Ik had gemeend dat de beste ontmoeting van u met het moderne taalonderwijs op de lagere school zou zijn: uw ontmoeting met een les in een klas. Het zou voor mij prettig geweest zijn u een klas te kunnen presenteren, waarmee ik enige tijd gewerkt had en die aan mij gewend was. Daar dit niet mogelijk was, werk ik vanmorgen met een voor mij zo goed als vreemde klas. Vorm en inhoud van de demonstratieles maakten het, meen ik, wenselijk om te uwer informatie in de zaal enige platen op te hangen. Het gebruik van deze platen in de les heeft niets te maken met het onderwerp dat u erop vermeld vindt; zij zullen slechts gebruikt worden als uitgangspunt van de les. Wij meenden u zo beter in de gelegenheid te stellen om het gesprek te volgen, dat straks in de klas naar aanleiding van de plaat zal plaatsvinden. Ik heb maar een beperkte tijd voor deze inleiding. De klas wacht en de les moet direct beginnen. Ik kan dus niets anders doen, dan in deze beperkte tijd u iets zeggen over een enkel facet van het moderne taalonderwijs. Het is mij natuurlijk niet mogelijk de gehele didactiek van het taalonderwijs voor u hier te behandelen. Ik heb gekozen een niet alleen belangrijk, maar tevens (hoop ik) spectaculair facet, namelijk dat van het uitdrukken van gedachten. Jammer genoeg, wordt daaraan in het taalonderwijs nog veel te weinig aandacht besteed. Onder ‘uitdrukken van gedachten’ vat ik zowel mondelinge als schriftelijke taaluiting samen. U krijgt dus niets te zien van een les in spelling, van een les in ontleding; u moet mij echter geloven dat ook spelling en ontleding behandeld kunnen worden volgens het didactisch principe dat aan mijn demonstratie ten grondslag zal liggen. Voor het taalonderwijs op de lagere school zal als uitgangspunt moeten worden gekozen de functie die de taal in
het menselijk verkeer heeft. Deze functie is tweeledig. De taal is communicatiemiddel (voorwaarde voor alle sociale communicatie) en de taal is expressiemiddel (in dienst dus van de uitdrukking van ons gevoels- en wilsleven).
Misverstanden, zoals u ze maar al te dikwijls in uw eigen ervaring kunt vaststellen, het langs elkaar heen praten, demonstreren hoe de communicatieve functie van de taal kan falen. Naast het gebrekkig zich uiten - een onbeholpen expressie - kan men als tweede oorzaak hiervoor aanwijzen een gebrekkig luisteren. Zonder spreken geen luisteren, maar het omgekeerde is evenzeer waar, zonder luisteren geen spreken.
Het is duidelijk dat de school in de ontwikkeling van de taal een taak heeft. Zij zal moeten helpen bij de ontwikkeling van de functie van de taal. Zij zal het communicatieve en het expressieve karakter tot zijn recht dienen te laten komen. De school zal dus situaties scheppen om het individu kansen te geven tot deze ontwikkeling. Het taalonderwijs zal dan ook dienen te worden afgestemd op de ontwikkeling van de functie van de taal. Maar daarvoor zal zij dan het meest geschikte middel niet mogen schuwen. Zij zal de leerlingen - wanneer zij haar taak goed wil verstaan - de kans moeten geven het ontwikkelde (beter: de zich ontwikkelende taalfunctie) te gebruiken. En hiertoe staan haar vele wegen open.
En als ik dan niet in de eerste plaats noem: de taalmethode, komt dat omdat ik daar straks op terug kom. Liever begin ik met het volgende te stellen: in verband met de eerder genoemde taak van de school geeft de school taalonderwijs. Naast andere (traditionele) oefeningsvormen zal zij vormen kiezen waarin, meer dan tot nu toe, de leerlingen in staat worden gesteld ‘hun taal’ te gebruiken.
Zij zal hen laten (= leren) spreken, luisteren, schrijven en lezen, maar uitgangspunt zal zijn ‘de gesproken taal van het kind zelf’. Een taal waarin het nieuw verworvene steeds zal zijn opgenomen. Dit betekent dat in het taalonderwijs als integrerend deel zal zijn opgenomen: de vrije uiting. Hiertoe zullen o.a. het klassegesprek, de groepsdiscussie, het leergesprek, de spreekbeurt, de vertelling, het verslag, de schriftelijke gedachtenuiting worden beoefend. Het kind zal leren luisteren, naar de ander, maar ook naar zich zelf. Wanneer het dit laatste niet beheerst, zal het in de communicatie mislukken en tot registratie van zijn uiting niet in staat zijn (zich dus schriftelijk voor anderen niet verstaanbaar kunnen maken).
De school zal zo voortdurend wisselende leersituaties scheppen en daardoor de kinderlijke taalontwikkeling