Onze Taal. Jaargang 31
(1962)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[Nummer 10] | |
Elk meent zijn zuil een volk te zijnA. Weet jij wie het woord verzuiling heeft bedacht? B. Ik heb er geen idee van; het is een mooi woord, handig en tekenend. Of het begrip zelf zo mooi is, daar moeten we ons maar niet over uitlaten. A. De zuilen met het voetstuk en het dak vormen samen het bestel. Ook zo'n typisch woord voor de Nederlandse samenleving: het omroepbestel, het vakverenigingsbestel. De zuil is het beeld, concreet, zichtbaar, grijpbaar; het bestel is het vage, het abstracte getimmerte. B. Bij de zuilen zou je op de eerste plaats moeten denken aan het geheel, aan wat geschraagd wordt en niet aan de delen die gescheiden zijn. Met een modern woord: de levensbeschouwelijke zuilen. De dikke zuil wordt schimmig theoretisch door het levensbeschouwelijke, een moeilijk omschrijfbaar begrip. Maar wel duidelijk in de gewone alledaagse praktijk van het leven. A. Waarom zei je eigenlijk op de eerste plaats en niet in de eerste plaats? B. Daar heb je al zo'n levensbeschouwelijk voorzetsel.Ga naar voetnoot1) Wat is er voor bezwaar tegen dat gediscrimineerde op? Als we zo weinig verdraagzaam zijn, wankelen de zuilen. Je moet maar aanvaarden dat op de eerste plaats een gewone variant is binnen ons algemeen beschaafd. A. Het schijnt dat de taalkundigen nog niet eens achterhaald hebben hoe dat verschil in-op ontstaan is. Ik ken er overigens nog meer, ze zijn overbekend: op zichzelf-op zich, met vakantie-op vakantie. Misschien zijn het alleen maar Zuidnederlandse uitdrukkingen. Merkwaardig dat de mensen daarover elkaar zo graag in de haren zitten. B. Zo merkwaardig is dat niet. Ieder denkt dat hij het goed doet en de ander fout, zo zijn wij mensen nu eenmaal. En bij weinig dingen verdedig je je zo fel als bij een aanval op je taalgebruik. Je bent dan geneigd te denken: waar bemoeit die vent zich mee? Ik mag het toch zeggen zoals ik het zelf wil? A. Dat dacht je maar. Hoeveel soorten zuils Nederlands zijn er? B. Er zijn, dunkt me, in elk geval vier grote zuilen: neutraal of algemeen, socialistisch, protestant en katholiek. A. Katholiek is al zo'n bekiftbaar woord. Het kan mij niet schelen, want in de laatste twintig jaar is het woord zeer verspreid, het past ook bij het internationale gebruik. Maar je weet toch dat er niet weinigen zijn die het misleidend vinden. Katholiek - zeggen die - betekent ‘algemeen, over de gehele aarde verspreid’. De andere christenen zijn eveneens ‘katholiek’; denk aan Grieks-katholiek, Russisch-katholiek. Die katholieken noemen zichzelf - meen ik - niet zo, maar orthodox. B. Woorden zijn maar woorden. Een penningmeester heeft geen penningen meer in zijn la en een loodgieter doet nog wat anders dan lood gieten. Protestant is trouwens ook al heel, heel lang niet meer ‘de protesteerder’. A. Dat is wel zo, maar die ‘ze’ vinden het woord een beetje aanmatigend. Er zijn meer ‘algemenen’. Van belang is de toevoeging ‘van Rome’, dus Rooms. B. Wat dan te denken van christelijk in namen als Christelijk Lyceum, Christelijke Radiovereniging? Zijn de andere zuilmensen dan niet christelijk? A. Christelijk is mijns inziens duidelijk de tegenstelling tot neutraal; het woord is - met een germanisme uitgedrukt - programmatisch. B. In Rooms voel ik een soort negentiende-eeuwse afkeuring; ‘rooms’ is dan zoiets als ‘niet helemaal voor vol aan te zien’. A. Woorden zijn maar woorden, je hebt het zelf | |
[pagina 46]
| |
gezegd. Als dat waar is van die negentiende eeuw, dan is dat wel echt geschiedenis geworden. Maar heeft Schaepman dat rooms niet als een eretitel opgevat in zijn roemruchte lied over de Roomse Blijdschap? B. Mogelijk. Ik geloof dat katholieken het woord ‘rooms’ nu alleen nog maar gebruiken in een heel specifieke betekenis, die ik zelf moeilijk kan omschrijven. Een beetje gemoedelijke, huiselijke betekenis. Ook met wat gezonde zelfspot. A. Aan de andere kant heeft ‘protestant’ in katholieke kringen ook wel een bijbetekenis, maar misschien is dat al voorbij. Ik meen althans in het zuiden opgemerkt te hebben dat ‘protestant’ daar dikwijls gewoon niet-katholiek, een buitenstaander dus betekent. B. Ook dat gebruik zal met de nivellering wel verdwijnen. Katholiek en protestant zijn dan twee laten we maar zeggen neutrale vakwoorden geworden. A. In die vaktaal - als je voor het gemak die oneerbiedige term wilt nemen - komen toch nogal wat verschillen voor. Zo is een predikant bij katholieken ‘iemand die preekt’, bij de protestanten ‘de dominee, degene die de gemeente leidt’. Gemeente is trouwens zelf ook zo'n woord, net als kerkeraad, ouderling, catechisatie, zending. B. Dus: parochie, kerkbestuur, kerkmeester, catechismusles, missie. A. Aan de echte theologische vaktaal zullen we ons maar niet wagen. Die wordt door leken trouwens weinig of niet gesproken. Of je zou woorden als opstanding en verzoeking daartoe moeten rekenen. B. Verrijzenis en bekoring. Zou het de moeite waard zijn om een ontzuilingscommissie aan het werk te zetten die eenheid in dit woordgebruik tot stand moet brengen? A. Ik betwijfel dat. In elk geval zou je daarmee, met de resultaten van zo'n commissie bedoel ik, pas succes hebben bij de generatie na ons. Wij zijn te oud, te vast gebakken aan de woordjes die we van thuis hebben meegekregen. B. Mij valt ook altijd op het protestantse gebruik van Heer of Here en het katholieke Onze Lieve Heer. Het is, nuchter gezegd, maar wat je gewend bent. Het radiobestel kent ook zijn taalverzuiling voor dingen die in wezen gelijk zijn: avondgebed en avondoverdenking en de televisie blijft niet achter: epiloog en dagsluiting. A. Zoals bij de strijdkrachten de aalmoezenier tegenover de leger- of vlootpredikant. Inderdaad, het is maar wat je gewend bent. Ik kan anders maar moeilijk wennen aan dat ‘zalige’ in jullie Zalig Kerstmis en Zalig Nieuwjaar en zelfs Zalig Pasen, een wens die de anderen niet of bijna niet kennen. Maar dat is eigenlijk flauw van me. Ik ben allang tot het inzicht gekomen dat al die verschillen of zogenaamde verschillen niets te betekenen hebben. De hoofdzaak is dat de mensen elkaar begrijpen. B. Proficiat met dat inzicht. A. Proficiat? Het komt toch uit. Ze hebben me vroeger er wel eens op gewezen dat proficiat een typisch katholieke wijze van feliciteren is. Dat klopt dus. B. Wat klopt? Staat in Van Dale achter proficiat soms tussen haakjes ‘katholiek’ of misschien wel ‘R.K.’? Maar we zijn blijkbaar van jongsaf een beetje meer vertrouwd met Latijn dan jullie. In de uitspraak ‘verraden’ we ons ook, zegt men. Rector man-jie-fie-koes in plaats van mag-nie-fie-kus. A. Ik heb dat nooit opgemerkt, maar misschien ken ik alleen katholieken die hun spraakgewoonten van lieverlee, om welke reden dan ook, hebben aangepast aan de andere zuil. Wel is me opgevallen dat jullie zulke lange Latijnse namen op je geboortebewijs hebt staan: Antonius, Martinus, Gerardus, Gregorius. B. En dan onderaan op de geboorte-aankondiging: ‘wij noemen hem Pukkie’... A. Soms ook met de toevoeging bij mannennamen: Maria of heel sjiek alle namen in het Frans met de toevoeging Marie. B. Dat komt - denk ik - door de doopliturgie die vroeger geheel in het Latijn werd gehouden. Je kunt bijvoorbeeld Thijs of Dirk moeilijk in een Latijnse zin zetten; dat klinkt plomp. Maar in een Nederlandse zin klinken zulke namen gewoon en misschien zelfs heel charmant. Zeker voor de ouders. Overigens, dacht ik zo, gaan bij ons die forse laten we maar zeggen Hollandse namen er gelukkig ook steeds meer in: Willem, Leendert, Klaas, Teeuwis. A. Een tikkeltje eigen uitspraak houden wij er ook op na. Zelf doe ik het niet, maar ik ken van sommigen de uitspraak g (als in gras) in woorden als christelijk, Christus. Misschien om de originele ch van het Grieks? Als in psyche, chaos. B. Iets waaraan ik op mijn beurt nooit kan wennen. Zo'n g maakt op mij - neem me nu echt niet kwalijk - een beetje aanstellerige of gekunstelde indruk. Dat terug tot het origineel moet dan ook de verklaring zijn voor de verschillen Jesaja en Isaias, Noach en Noë, Salomo en Salomon, Johannes en Joannes e.d. De een de Statenbijbel, de ander de Vulgaat. A. Zegt de katholiek ook niet epistel in plaats van brief? B. Niet helemaal waar. Hij kan zelfs zeggen: het epistel is uit de brief van Paulus enz. Maar dat voert me te ver. A. Hoe verder des te beter. Dan kun je tenminste begrijpen waarom die verschillen er zijn. B. Ach, meestal helpt dat niet veel. Ieder blijft denken dat zijn Nederlands het Nederlands is. A. Ken je die prachtige persiflage: elk meent zijn zuil een volk te zijn? Ik weet niet wie die verzonnen heeft. B. Mooi is dat. Maar ik kan er moeilijk mee aankomen als mijn baas mijn op de eerste plaats verwerpt en er in de eerste plaats van maakt. A. Schrijf er eens een brief over naar Onze Taal. Die lui kunnen je precies vertellen wat goed Nederlands is. B. Die lui zullen wel niet zo gek zijn om hun vingers aan die netelige kwestie te branden. |
|