mers, dat woord uit de molenbouwersvaktaal is voor de bouwer van gasturbines even vreemd als welk kunstwoord dan ook.
Het voor ons gevoel zo geheimzinnige vermogen van de mens om zelf met het voorhanden zijnde klankenmateriaal nieuwe woorden te scheppen lijkt verdwenen. We nemen met de scooter de ‘skoeter’ over en maken er geen nieuw woord voor als prift. Het ontstaan van woorden is vanouds een geliefd onderwerp geweest van wijsgeren. Trouwens, ieder van ons kan wel eens wat mijmeren over de intrigerende vraag waarom de man ‘man’ heet, de vrouw ‘vrouw’, en niet andersom. Plato redetwist in zijn dialoog Kratylus over de vraag of de woorden phusei dan wel thesei zijn ontstaan, d.w.z. of ze van nature zijn zoals ze zijn, dan wel geheel willekeurig gemaakt zijn. De waarheid ligt in het midden. Ze zijn zowel van nature als uit willekeur ontstaan.
Men vergeet bij mijmeringen over het ontstaan van de taal maar al te licht, wat voor een enorm lange tijd er nodig is geweest is voordat - biologisch gezien - de ‘mens’ bestond. Het jaar van zijn ‘geboorte’ uit het ontwikkelingsproces daarvoor wordt op ongeveer 500 000 v.Chr. gesteld. Hoelang heeft het geduurd eer het wezen uit die oertijden schedelbouw, hersenen, zenuwstelsel, hoor- en spraakorganen had, die hem tot echte taaluitingen in staat stelden? Karl Ammer rekent ons heel plastisch voor dat in de oertijden de mens één woord per duizend jaar schiep. Theorieën over de prikkel tot taaluitingen zijn er genoeg. Men heeft gedacht aan geluiden als begeleiding bij het werk, aan imitatie van natuurgeluiden, aan klanken bij seksueel contact, aan emotionele kreten bij pijn en vreugde. Het moment van de taalgeboorte is de symbolisering door middel van het geluid, d.w.z. dat het geluid het ding aanduidt, het vermogen dus dat de geluidmaker de wereld in hem en om hem heen in klanktekens kan beschrijven. Dat voor dit vermogen een zeer lange ontwikkeling nodig was, spreekt vanzelf.
Nu lijkt dan dat proces afgesloten; lijkt, want in werkelijkheid verandert de taal toch, komen er toch nieuwe woorden bij. De prikkels tot taalschepping komen niet direct meer uit het ritmische klanken uitstoten bij bomen vellen of bij roeien; lang bestaande loze kreten worden niet meer langzaam tot een woord dat als symbool gebruikt wordt. De mens pakt niet ergens een onbezet stuk klank (prift) en geeft het bewust een betekenis (scooter). Toch zijn er mogelijkheden in de moderne woordvorming, die aan dit idee doen denken. Ook nu worden klankbouwsels met een betekenis ‘bezet’; er wordt heel bewust naar gezocht, de honderdduizenden jaren durende groei uit de ongeordende ‘klankenbrij’ ontbreekt uiteraard. Een bekend voorbeeld is het woord ‘gas’, opzettelijk in de zeventiende eeuw door de Brusselse scheikundige Van Helmont gemaakt, naar de overeenkomst met het Griekse woord ‘chaos’.
Er zijn meer verschijnselen die gelijkenis vertonen met dat van de kunstwoorden. Het procédé is anders: aan een bestaand woord wordt een nieuwe betekenis gehecht. Soms ontstaan nieuwe woorden doordat eigennamen worden gebruikt voor nieuwe begrippen: ampère, celsius, ohm en in de jongste tijd: fermi, curie. Deze werkwijze is in het geheel niet nieuw; woorden als kiekje, flikje, guillotine, silhouet stammen van een eigennaam. Ja zelfs een van de meest Nederlandse woorden als fiets, nog geen honderd jaar oud en van afkomst onzeker, wordt wel eens afgeleid van Viets, de naam van een negentiende-eeuwse rijwielbouwer uit het midden van ons land. In ieder vak komen woorden voor die van eigennamen stammen. De medische wetenschap heeft ze bij tientallen om anatomische delen of ziekteverschijnselen aan te duiden: buis van Eustachius, basedow-ogen. Tegen dit soort woorden zijn wel terminologische bezwaren te noemen, maar ze zijn in ieder geval handig; ze geven met één woord aan waar anders een lastige omschrijving nodig zou zijn: de ziekte van Darling = reticulo-endotheliale cytomycosis.
Een andere zeer bekende en geliefde methode om nieuwe woorden te maken is het gebruik van afkortingen. Het is handiger met DDT te werken dan met ‘dichloordiphenoxytrichlooraethaan’. Paul Zumthor meent in een verhandeling (1951) dat de neiging tot afkorten in Europa zich vooral uitgebreid heeft door Engelse en Russische invloed. Het Engels ging meer te werk met de beginletters van de woorden, het Russisch daarentegen met gehele lettergrepen. Het bekende Russische woord kolchoz = kollektiwnoje chozjaistwo (gemeenschappelijke boerderij).
Men kan onderscheiden: gedeeltelijke afkortingen, bijvoorbeeld D-trein, Technicolor, Euromarkt; lettergreepwoorden, bijvoorbeeld Benelux, Caltex, isotron, Horecaf; letterwoorden radar, ANP, NCRV, HBS, VARA. Bij de uitspraak van de laatste groep kan men te werk gaan op twee manieren, nl. ha-bee-es en vara. De eerste uitspraak vindt men wanneer het letterwoord uit medeklinkers bestaat. Grilligheden zijn ook hier: UNO is niet uu-en-oo maar uno, terwijl RAF nooit raf is maar altijd er-aa-ef, dit laatste wel onder invloed van de Engelse uitspraak. Meestal zijn afkortingswoorden afkomstig uit de commerciële, wetenschappelijke of officiële taalkring: een enkele maal ontmoet men in gemeenzame taal ontstane letterwoorden. Zo hebben wij eens iemand horen klagen over het ‘kirsysteem’, waarmee hij het gebruik bedoelde om de mensen met een Kluitje In het Riet te sturen!
Het is boeiend om te zien hoe de naar woorden hongerige reclamemannen in hun drang en hun plicht om origineel en aantrekkelijk te zijn, nieuwe woorden scheppen. Kijk maar rondom u op de schuttingen, op de winkelruiten, in de kranten. De Bijenkorf maakte de decenniade (decennium en olympiade?). De -omatics zijn niet van de lucht. De Nieuwe Taalgids (53, 159 en 54, 198) heeft gewezen op het zeer populaire achtervoegsel -ette, dat ‘een zekere luxe, verfijning, raffinement’ suggereert: modinette, bungolette, naturette, flexilette enz.
De reclamemannen (en niet alleen zij) maken ook in grote mate gebruik van het vreemde woord. Zouden sommige dezer woorden ook niet in zekere zin als kunstwoord kunnen worden opgevat? Ze gaan er vooral goed in, als ze precies in ons klankensysteem passen