Onze Taal. Jaargang 31
(1962)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdNatuurlijke tegenover conventionele tekensOmdat we zèggen: ‘waar rook is, is vuur’, is het nog niet waar dat de aanwezigheid van rook alleen maar kan betekenen dat er ook vuur is. Het natuurlijke ‘teken’ rook, betekent waarlijk niet anders dan dat er rook is, die kan zijn ontstaan door brand, door vuur, door smeuling, doordat iemand een sigaret heeft aangestoken, door een ontploffing, door een niet-explosieve chemische reactie en wellicht door nog andere oorzaken. Het is slechts doeltreffend om te spreken van ‘teken’ of ‘signaal’, indien met de bedoelde zaak informatie wordt overgebracht. Rook kan informatie overbrengen; in oude tijden bijvoorbeeld: de vijand komt; thans bijvoorbeeld: de fabriek werkt, of: er is brand. Alleen in die omstandigheden kan men rook als een ‘teken’ opvatten; in het algemeen gesproken betekent rook niets anders dan het is; men gebruike dan niet de uitdrukking ‘teken’. | |||||||||||||
Taal als middel tot informatie-overdrachtHet is duidelijk dat taal - zelfs in overwegende mate - dient tot overdracht van informatie. De ervaring leert dat niet alle informatie zich leent tot overdracht met behulp van taal. De informatie in een muziekstuk, in een schilderij e.d. begrepen, kan niet met behulp van taal worden overgebracht. Veelal behoeft het gesproken woord de aanvulling van gebaren, stembuigingen (is dat taal?), gelaatsuitdrukkingen om de beoogde informatie-overdracht in een aanvaardbare mate te doen slagen. | |||||||||||||
Conventie tegenover natuurlijke groeiMen is uiteraard vrij woorden een betekenis toe te kennen die men zelf wil. Indien men daarbij afwijkt van de gewoonte die geldt in de kring waar en het tijdstip waarop men een woord gebruikt, wordt men niet begrepen; de taaluiting kan dan niet als middel tot informatie-overdracht dienen. Het is niet doeltreffend om - in het kader van een bespreking over verschijnselen van vaktaal - de taal als een systeem van conventionele tekens aan te duiden, zonder uitdrukkelijk te vermelden welke van de beide gangbare betekenissen van het woord ‘conventioneel’ men bij deze naamgeving op het oog heeft:
Dit is daarom niet doeltreffend, omdat in het onderscheid tussen algemene taal en vaktaal het verschil tussen beide betekenissen van ‘conventioneel’ juist een grote rol speelt. Geen enkele natuurlijke taal berust op een overeenkomst, een afspraak. Natuurlijke talen zijn natuurlijk gegroeid; zij groeien - voor zover zij niet ‘dood’ zijn - nog steeds naar de natuur. Woorden en zegswijzen ontstaan en sterven uit; woorden veranderen van betekenis; zinsconstructies komen in zwang en verouderen; gebruiksgewoonten veranderen, soms snel soms langzaam. Er is geen autoriteit die kan decreteren wat een woord betekent, of een zinswending goed of fout is; de usantie geeft de doorslag. Op zijn best kan een vorm worden goed- of afgekeurd door taalkundigen op grond van zijn analogie of gebrek aan analogie met andere vormen waaromtrent geen twijfel bestaat. Het is dan ook niet juist wat de heer Van Steenhoven over de taalelementen schrijft: dat zij ‘evengoed anders hadden kunnen uitvallen of iets anders hadden kunnen betekenen.’ Gegeven déze gemeenschap, met déze historie, waarvoor déze taalgebruiker spreekt, is het taalgebruik, de taalgewoonte volledig gedetermineerd. Maar.. hiermede is niet volledig gedetermineerd welke informatie door hetgeen die taalgebruiker zegt, wordt overgebracht. De natuurlijke groei en niet een willekeur, is hier oorzaak van. Elk vak - niet slechts de techniek - heeft behoefte aan wel volledig gedetermineerde termen. Woorden (en andere aanduidingen) waarvan de betekenis voor ieder die het vak kent dezelfde is. Daartoe is een definitie van die woorden nodig. De behoefte aan zodanige, | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
gedetermineerde termen ontstaat uit de noodzaak geen twijfel te laten over de bedoeling die wordt overgebracht aan andere, eventueel toekomstige beoefenaren van het vak. Verwarring kan nu ontstaan indien voor deze gedetermineerde termen dezelfde woordvormen worden gebruikt die reeds in de algemene taal bestaan en gangbaar zijn, doch dáár andere, vaak mede andere, betekenissen hebben. Verwarring kan nu ook ontstaan indien de algemene taal vaktermen weer ontleent aan de vaktaal; daarop volgt immers onvermijdelijk weer een natuurlijke groei, waardoor de term in de algemene taal een betekenis krijgt die afwijkt van hetgeen bij conventie in de vaktaal is vastgelegd. Het als voorbeeld aangevoerde ‘stopcontact’ is daarvan een goed exempel. Op gezag van de heer Van Steenhoven neem ik aan dat stopcontact vanouds een technische term is, voor het samenstel van contactdoos en contactstop. Toen dan dit woord in de algemene taal werd overgenomen, bestond er bepaald geen behoefte aan een woord voor dit samenstel, doch wel aan woorden voor de leden ervan. De contactstop werd niet aan de vaktaal ontleend, maar werd ‘stekker’Ga naar voetnoot1); de vakterm contactdoos werd evenmin overgenomen, wellicht omdat de spraakmakende ‘men’ er niets ‘dozerigs’ in ziet; een doos is in het algemeen bestemd om iets in op te bergen. Bleef over het stopcontact, dat voor de vakman het geheel was, doch voor de leek het te benoemen deel ging betekenen. Een dergelijke betekenisverschuiving is toch niets ongewoons in een natuurlijk groeiende taal (vergelijk ‘televisie’ - het gehele stelsel, voor ‘televisieontvangtoestel’ - het deel uit dat stelsel). De vaktaal kan zich tegen de eerstbedoelde verwarring wapenen door de ontlening aan de natuurlijke taal zoveel mogelijk te beperken, dat wil zeggen door aan kunsttermen de voorkeur te geven boven gangbare woorden uit de natuurlijke taal. Tegen de tweede verwarringsbron (ontlening door de natuurlijke taal aan de vaktaal) bestaat geen afweermiddel, tenzij dan de uit anderen hoofde ongewenste, wat middeleeuws aandoende geheimhouding. Het lijkt mij dat de vakbeoefenaren daarin maar moeten berusten; als de verwarring te groot wordt, doen zij goed een nieuw woord te bedenken en overeen te komen. | |||||||||||||
Code en vaktaalAls we een code definiëren als: een systematische conventie voor het overbrengen van informatie van de ene plaats naar andere plaatsen, of van het ene tijdstip naar andere tijdstippenGa naar voetnoot2), waarbij ‘conventie’ moet worden verstaan als een afspraak, een overeenkomst, dan kunnen wij de vaktermen van een bepaald vakgebied beschouwen als elementen van een code. Dit is een nuttige onderscheiding van de natuurlijke, algemene taal, waaraan het karakter van ‘afspraak’ ontbreekt. De vaktermen als code-elementen opgevat, dienen uiteraard onderscheiden te zijn; dat wil zeggen een term voor het ene vakbegrip moet anders zijn dan de termen voor alle andere vakbegrippen. Voorts moet de conventie, de afspraak, bij de beoefenaren van het vak voldoende algemeen aanvaard zijn. Voor zover de code-aanduiding niet uit woorden bestaat (doch bijvoorbeeld uit wiskundige symbolen, of uit willekeurige letter- en cijfercombinaties) is hiermede de kous af. De vakman, althans de groep vaklieden, is autonoom in het vormen en definiëren van deze termen. Zodra echter de code-elementen woorden zijn, woorden zoals zij ook voorkomen of zouden kunnen voorkomen in de algemene taal, is er aanleiding het oordeel van de taalkundige te vragen en ernaar te handelen. Deze woorden toch staan zo dicht bij het algemene taalstelsel, dat zij mede dit algemene taalstelsel zullen beïnvloeden. Indien de door de vakman bedachte woordvorm te sterk afwijkt van het gebruik van de zorgvuldige taalgebruiker, zal er een (verdere) invloed tot taalvervorming van uitgaan. Nu is zeker niet alle taalvervorming afkeurenswaardig; in het bijzonder niet de vervorming die spontaan opkomend, vrij algemeen weerklank vindt. Teveel kunstmatige vervorming of te snelle vervorming leidt echter tot onzekerheid omtrent de grenzen van zorgvuldig taalgebruik bij een grote groep taalgebruikers en dient daarom te worden vermeden. Uit taalkundig standpunt dient men aan code-aanduidingen, die uit woorden bestaan, de eis te stellen dat zij behoren tot een der volgende groepen:
| |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
Dat de technicus meer behoefte heeft aan codezelfstandige naamwoorden dan aan codewerkwoorden lijkt in het algemeen verklaarbaar omdat het bijzondere dat definiëring behoeft in het algemeen meer bestaat uit concrete zaken, dan uit handelingen. Als het apparaat waarmee een handeling wordt verricht door zijn benaming (code, vaktaal) geheel is gedetermineerd, kan de handeling zelf zonder bezwaar met een algemeen (nietcode-)woord worden beschreven. Het komt ook verklaarbaar voor dat meer behoefte bestaat aan benaming van procédés (met substantiva) dan van handelingen. Ik meen dat dit voor vele andere vakgebieden dan de techniek ook geldt. Toch noteer ik uit een verklarende woordenlijst voor een beperkt vakgebiedGa naar voetnoot3) een aantal werkwoorden die als code-aanduidingen kunnen worden opgevat: administreren; afkappen; aftasten; blokkeren; coderen; comprimeren; getransistoriseerd; instellen; inlezen; uitlezen; programmeren; omzetten; oproepen; ponsen; overdragen; overheenschrijven; schoonmaken. Het is dus zeker niet zo dat uitsluitend zelfstandige naamwoorden in vaktaal gebruikt worden als code-aanduidingen. | |||||||||||||
Vaktaal, geen wartaal!Of de vaktermen van een bepaald vakgebied bestaan uit woorden of uit andere aanduidingen, de vakmangebruiker zal niet kunnen vermijden deze in gewone, algemene taal te gebruiken, tenzij hij een kunstmatige taal heeft ontwikkeld, met een eigen syntaxis. Er bestaan slechts enkele van dergelijke kunstmatige ‘talen’. De meest bekende daarvan is ALGOL (samentrekking van Algorithmic Language), waarin vele wiskundige processen ondubbelzinnig kunnen worden omschreven. Deze taal is in 1960 in haar definitieve (voor zover iets in dit verband definitief genoemd kan worden) vorm gepubliceerd. Een aantal begrippen, voornamelijk handelingen, is scherp gedefinieerd en de daarvoor te gebruiken aanduidingen (woorden en andere symbolen) zijn exact overeengekomen. Bovendien is de syntaxis geheel gedefinieerd. Een van de andere kunstmatige talen, die voor toepassing op veel wijder gebied is bedoeld, is LOGLAN (Logical Language). De ontwikkeling daarvan is minder ver voortgeschreden dan die van ALGOL. Ook ten aanzien van de zinsbouw van dergelijke kunstmatige talen is de vakman uiteraard autonoom. De beoefenaar van een vak waarvoor niet zo'n kunstmatige taal bestaat (lang niet voor elk vak is er behoefte aan), zal zijn code-aanduidingen echter moeten gebruiken binnen een of andere natuurlijke taal. Als dat zo is, mag hem ook de eis gesteld worden dat hij deze natuurlijke taal gebruikt in overeenstemming met de regels voor een zorgvuldig taalgebruik. Dit is een eis die de taalkundige aan iedere taalgebruiker kan en moet stellen. Het niet voldoen aan die eis kan zelfs in sommige gevallen tot misverstaan bij de ontvanger van de informatie (de hoorder of de lezer) leiden, ook al worden de juiste vaktermen gebruikt. Samenvattend: noch ten aanzien van de vorming van code-aanduidingen (vaktermen) in woorden, noch ten aanzien van het op de algemene taal berustende gebruik van die vaktermen in enig zinsverband, behoeft vaktaal ooit wartaal te zijn. De taalkundige aanvaarde dat er vaktermen zijn, die als code-aanduidingen moeten worden gezien, waarover hij geen ander advies kan geven dan het antwoord op de vraag of zij zijn gevormd in overeenstemming met de regels voor de woordvorming in de taal waaraan zij zijn ontleend. De taalkundige zal nimmer met recht kunnen zeggen ‘eigenlijk betekent een woord dit of dat’, alleen de conventie van de vakgenoten zal uitmaken welke betekenis dit woord in dit vakgebied heeft. De vakman-taalgebruiker aanvaarde dat niet de gehele goegemeente zich bij zijn conventie aansluit. Als hij - onder vakbroeders zijnde - maar weet wat een woord betekent, dan kan het hem koud laten welke inexacte en dubbelzinnige omschrijvingen de leek wil gebruiken. De vakman-taalgebruiker zij zich overigens bewust dat hij niet in een kunstmatige taal spreekt en schrijft, zodat hij zich, overal waar hij geen code-aanduidingen gebruikt, als elke praktische taalgebruiker dient te onderwerpen aan de regels van zorgvuldig taalgebruik die ter plaatse en ten tijde van zijn optreden gelden. A.B. Frielink. |
|