Het Nederlands
Al is ook de taal van John Bull nog zo'n rare,
Wij winnen het toch van de Plumpuddenaren:
Ik wil proberen u dit te bewijzen,
En vang daartoe aan op de volgende wijze;
Ten eerste, het meervoud van slot is sloten,
Maar toch is het meervoud van pot geenszins poten.
Evenzo zegt men altijd één vat, twee vaten,
Maar nooit zal men zeggen één kat, twee katen.
Wie gist'ren ging vliegen, zegt heden: ik vloog,
Dus zegt u misschien ook van wiegen: ik woog?
Neen, pardon. Want ik woog is afkomstig van wegen,
Maar is nu ik voog een vervoeging van vegen?
En dan, het woord zoeken vervoegt men: ik zocht
En dus hoort bij vloeken misschien ook ik vlocht?
Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten,
Maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten,
Bij roepen hoort riep, bij snoepen geen sniep,
Bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep,
Evenmin hoort er bij slopen: ik sliep,
Want dit is afkomstig van het schone woord slapen,
Maar zet nu weer niet ik riep bij 't woord rapen
Want dat komt van roepen, en u ziet terstond
Zo draaien wij vrolijk in 'n cirkeltje rond.
Van raden komt ried, maar van baden geen bied,
Dit komt van bieden (ik hoop dat u het ziet)
Ook hiervan: bood, maar van wieden geen wood.
U ziet, de verwarring is akelig groot!
Nog talloos veel voorbeelden kan ik u geven,
Want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven!
Men spreekt van: wij drinken, wij hebben gedronken,
Maar niet van: wij hinken en hebben gehonken.
't Is ik eet en ik at; niet ik weet en ik wat,
Maar ik weet en ik wist, zo vervoegt men dat,
Maar schrijft u niet bij vergeten: vergist.
Dat is een vergissing! Ja moeilijk is 't.
Het volgend geval is bijna te bont!
Bij slaan hoort: ik sloeg, niet ik sling of ik slond,
Bij gaan hoort: ik ging, niet ik gong of ik gond,
Bij staan niet: ik stoeg, of ik sting maar: ik stond.
Zo kan ik wel doorgaan tot volgende week,
Maar, dierbare lezers, ik maak u van streek
Met al deze onzin, die toch gewis
Van onvervalst Hollands de oorsprong is.
Dus stop ik. Nee ho, daar vergeet ik warempel
Een zeer instructief zoölogisch exempel.
Een mannetjeskat die noemt men een kater.
Hoe noemt u een mannetjes-rat? soms een rater?
Het jong van een koe wordt betiteld met kalf,
Maar dat van een gnoe spreekt men nooit van een gnalf,
Evenmin heet een kangeroekind kangoeralf.
Hiermee heb ik, geloof ik, mijn plicht gedaan,
En meen ik, dat 't gelukt is John Bull nog te slaan!
(Uit: Schermers Agenda)
R.H.B.S., Groningen
|
|