Onze Taal. Jaargang 30
(1961)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
dus: zonder doos, zonder vat, zonder mop, zonder gevangenis enz. Nu bestaat er ook nog een weinig bekend zelfstandig naamwoord ‘de bak’ = het bakken, maar daarvan zal bakloos wel niet zijn afgeleid. Rest dus de vraag: mag men in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord maken, bestaande uit een stam van een werkwoord (bak-) met -loos? Antwoord: ja. Dergelijke vormingen bestaan, zij het in veel geringere mate dan met het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: roerloos, reddeloos (de -e- in dit woord is een overgangsklank); in oudere taal: beweegloos, heelloos (= onheelbaar). Een woord als reddeloos heeft een passieve betekenis: niet gered kunnende worden. De samenstellingen met zelfst. naamwoorden zijn het oudst; na woorden als slapeloos, werkloos, hopeloos, weerloos, zorgeloos, waarbij het zelfst. naamwoord gelijk is aan de stam (slaap, hoop, weer, zorg), is de mogelijkheid van de werkwoordstam gekomen. Van deze mogelijkheid is nog maar heel weinig gebruik gemaakt, maar zie daar ineens: bakloos! Vermoedelijk zullen in de omgangstaal wel meer van dit soort vormingen bestaan. Zo hebben we kort na de oorlog horen spreken van een ‘rijloze zondag’ (d.i. waarop men niet met een auto mocht rijden). En onlangs hoorden we een meneer zeggen wiens bestaan bedreigd wordt door het grote aantal vergaderingen dat hij ambtshalve moet bijwonen: ‘Gelukkig, eindelijk een vergaderloze week...’ |
|