Jij en jou
(Mr. E.J.) Met genoegen las ik in Onze Taal dat ook gij - ge ziet wel dat ‘gij’ nog niet verdwenen is! - de voorkeur geeft aan het gebruik van ‘jij’ tegenover de ouders boven ‘u’. Daar zijn wij het dus over eens, en van Droogstoppel trekken wij ons niets aan.
Ik kom veel met boeren in aanraking. Ik weet dus ook wel wat af van de dialecten. Maar juist in dat contact met boeren doet het gebruik van ‘u’ mij vaak onprettig aan. In de steden zal men veel minder met ‘u’ worstelen, maar voor het platteland levert het daar vreemde woord ‘u’ nog voortdurend moeilijkheden op. Het demonstreert een gebrek aan vertrouwelijkheid. Alleen uit vrees anders onbeleefd te schijnen, gebruikt men het woord ‘u’.
Het is wellicht uiterst bezwaarlijk, zo niet onmogelijk, om ‘u’ nu nog uit onze taal te bannen, maar dat zie ik toch wel als de ideale oplossing. Aan ‘u’ bestaat geen behoefte, wanneer beseft wordt dat jij = gij.
(Dr. J.D.) U schrijft dat in 1926 volgens het WNT in sommige gezinnen door de kinderen ‘jij’ tegen de ouders wordt gezegd. Ik herinner me dat neven van me, van wie de een nu 62 zal zijn, al je en jij zeiden vanaf het ogenblik dat ze praten konden en dat zijn blijven zeggen toen ze de brabbelperiode te boven waren. De oudste zou nu 63 of 64 zijn geweest. M.a.w. hier gebeurde het dus al omstreeks 1900. Toen dit gezin in Amsterdam kwam wonen, omstreeks 1916,