Welvaartstaat
Telkens blijkt weer dat felle discussies een verkeerd uitgangspunt kunnen hebben: mensen praten langs elkaar heen omdat ieder gevangen zit in de betekenis die hij in een bepaald woord legt. Als zo'n woord tot zo'n betekenis dwingt, is het misverstand begrijpelijk, maar daarom nog niet minder betreurenswaardig. Zo'n woord is welvaartstaat. In een stukje van Hendrik Hagenaar (Het Vaderland 24 nov. 1960) staat:
‘Welvaartstaat? Hier in Nederland? Misschien dat ik geen begrip heb voor wat degenen, die dit woord uitspreken en neerschrijven, eronder verstaan.
In ieder geval: naar mijn opvatting van het begrip welvaart, heerst deze niet in een land waar veler woonsituatie nog zo abominabel is als hier, waar kunst en kunstenaar voor het grootste deel, alleen kunnen existeren bij de gratie van overheidssubsidies, waar ontelbaar velen - politiemannen, klerken, lagere ambtenaren en beambten, apothekersassistenten, een groot gedeelte der advocaten en ik kan daaraan nog tientallen categorieën toevoegen - minimale inkomens toucheren. Een zeer groot gedeelte van het Nederlandse volk leeft op een minimum dat het woord “welvaart” tot een hatelijke aanfluiting maakt.’
De heer H. van der Veen, leraar in de Engelse taal te