doorgesproken moeten worden. Het is namelijk zo dat het betalingsverkeer van verschillende zijden een belemmering ondervindt en het zal nog heel wat voeten in de aarde hebben alvorens een begin met de doorvoering van de nodige maatregelen wordt gemaakt’.
Ik geef toe: zo op een kluitje zijn alle feilen heel opvallend. Toch treft men dergelijke prozastukjes in allerlei geschreven stukken aan. Blijkbaar drukt men zulke Appel-klodders uit z'n inkttubes, zonder te beseffen dat iedere taalgebruiker gemakkelijk een bederf-al en brekebeen wordt in het verkeer. Gewoonlijk zal er dus nog wel wat mankeren aan ons taalbesef, alvorens we werkelijk als pijpleiding kunnen fungeren tussen de gebeurlijkheden van de dag en het gretig luisterend publiek, m.a.w. voordat we beseffen dat taal iets te maken heeft wat communicatie, niet alleen tussen buurman en rechts en links, maar wezenlijker: tussen techniek, d.i. voortschrijdende automatisering of vrijwaring van het emotionele, en gemeenschap. En al gaan we bij de begripsvorming van onze kinderen en tijdgenoten niet zo gestreng te werk als bij de aanmaak van auto's en vliegtuigen, toch mag van tijd tot tijd de ‘troubleshooter’ er wel eens aan te pas komen, om ons vervoermiddel weer op gang te brengen. We worden dan meteen weer eens wakker en merken dat babbelen een facultatieve functie is van taal; wezenlijk is: een eigen uitdrukking verlenen aan de loop-der-dingen, die - tijdens kentering - gelijktijdig twee tegengestelde aspecten vertoont, namelijk die van het vanzelfsprekend emotionele (de eigen generatie) en die van het vanzelfsprekend indifferente (techniek, resp. vorige generatie en volgende). Tussen die twee, tussen generatie en techniek, moet taal tussenbeide komen. Om dat te kunnen is taal gebonden aan zeer precieze wetten.
Waarmee ik maar wil zeggen dat de publicisten vaak te onkritisch staan te kijken in onze Nederlandse taaltuin. In plaats van wieden gaan ze juist ijverig stekken. Geen wonder dat de mindere goden, mitsgaders hun lezers, op een afstand dapper meedoen. Als de elektrische leiding in onze woning even defect zou zijn als de taalleiding, dan waren we allemaal al lang door kortsluiting omgekomen. Gelukkig is het - schijnbaar en blijkbaar - minder fataal te ‘aarden’ bij culturele verbinding dan bij elektrische.
De psychische inspanning die nauwkeurige taalbeheersing vergt is - hoe bescheiden ook - intermediair, is pijpleiding tussen techniek en psyche, tussen het automatische en het emotionele, brengt even contact tot stand tussen het vanzelfsprekend-emotionele en het vanzelfsprekend-indifferente en op hetzelfde ogenblik blijft technische vooruitgang of automatisering niet als een onverteerd brok liggen, maar het wordt opgenomen in een steeds snellere opeenvolging, tot aan gelijktijdigheid toe, - van de trits: automatisering - handlanger - mensheidsteam. En daarom is het zaak dat we allemaal eraan gaan werken, van het taalvoertuig een precisiewerktuig te maken, met als - onbereikbaar - ideaal: het evenwicht van de wiskundige vergelijking, die zelfs gelijktijdigheid van het ongelijksoortige, ja: van het absoluut tegengestelde, weet te vatten in drie symbolen: integraal, differentiaal en identiteit.
Laat deze uiterste schrifteconomie ons - wellicht onbewust - steeds als ideaal voor de geest staan bij groeiend verkeer tussen techniek en gemeenschap.
Dra. M. Herberman (Amsterdam)