Woordkeus
Schrijf niet altijd gaarne maar denk ook eens aan graag; En vooral: gebruik geen morsdode clichés en beeldspraak. Wilt u van dat laatste een voorbeeld?
‘Kodaly is een van de weinige hedendaagse komponisten wier voedingsbodem geworteld is in een grote liefde voor de vokaliteit’.
U ziet het al: Kodaly heeft een voedingsbodem, waar z'n wortels diep in zitten. Maar nu heeft die bodem zélf ook weer wortels. Ongetwijfeld zitten die in een tweede voedingsbodem, namelijk de liefde voor de vokaliteit.
Zou de vokaliteit misschien niet een derde voedingsbodem zijn, nl. voor de liefde? Dat zijn dan voedingsbodems in verdiepingen. Een soort hangende tuinen van Babylon.
Weg met al die overbodige en lelijke rimram; beperk u in uw woordenkeus en wees eenvoudig in uw stijl. Dan krijgen we geen zinnen meer als die van zoëven, maar b.v.: ‘Kodaly is een van de weinige hedendaagse komponisten met een grote liefde voor de vokaliteit’.
Maar met die beperking in woordkeus bent u het misschien niet eens. U meent misschien dat een grote woordenschat een rijkdom vertegenwoordigt. Het is een vreemde, maar sterk verbreide opvatting, merkwaardig genoeg. Toch is die onjuist. Ik zal het u laten zien.
Als het een gunstige eigenschap is om 8.000 woorden te hebben, dan is het nog beter als een taal er 80.000 heeft. En de rijkste taal heeft ongetwijfeld 8 miljard, nee oneindig veel woorden. De rijkste taal is dus onhanteerbaar. Niet alleen kent die een woord voor radio; nee, hij heeft woorden voor ‘vierknoppige radio met FM’, ‘vierknoppige radio zonder FM’, ‘tweeknoppige radio met beukenhouten kast, zonder FM, maar met automatische platenspeler van het jaar 1955’ enz. enz.
U ziet: die allerbelangrijkste - en volgens u allerbeste - taal is niet te hanteren. Hij heeft voor elk voorwerp één woord.
U vindt het een rijkdom dat we aparte woorden hebben voor ‘loon van een arbeider’ (loon), ‘loon van een ambtenaar’ (salaris), ‘loon van een medicus, een artiest e.d.’ (honorarium). Maar zou het niet veel heerlijker nog zijn als we aparte woorden hebben voor ‘loon van een jonge, halfgeschoolde machinebankwerker’, ‘loon van een bejaarde, enigszins invalide en doodeerlijke timmerman’ enz. enz? Het zijn in feite toch telkens andere soorten van mensen die ander soort werk doen en dus andersoortige beloning moeten hebben. ‘Maar tussen werpen en gooien is toch een stijlverschil! Dat kunnen we toch zo maar niet ongedaan maken’. Toch wel; we kunnen werpen missen. We hebben toch omgekeerd bij bommenwerper geen behoefte aan een pendant bommengooier? Als die door een of ander dom toeval werkelijk bestond, en iemand zou z'n medemensen aanraden om één van de twee synoniemen te verwijderen, zou er een verontwaardigd protest opgaan: ‘Maar dat is taalverarming!’ Op het ogenblik zijn we al gelukkig verarmd, en nu taalt niemand naar ‘verrijking’. Het is dus maar precies, wat we gewend zijn.
Dr. v. E.