Goed zo, krant!
Met groot plezier hebben we een artikel in Het Vrije Volk (17-2-61) gelezen, getiteld Taaltje. Stelt u zich voor dat iemand vraagt: ‘Zou het niet beter zijn, de kwaliteit van de woningwetwoningen voorlopig niet verder te verbeteren?’ Het antwoord luidt: ‘Een korte tijd zou het misschien wel gaan, maar het moet niet te lang duren.’
De krant heeft dit redelijke gesprekje teruggevonden in een officieel rapport. De voorzitter van de Werkgroep Huren uit de S.E.R. heeft aan de Werkgroep Verlaging Stichtingskosten Woningbouw gevraagd:
‘Zou het mogelijk zijn de trend van een, sedert 1950 optredende, regelmatige verhoging van de kwaliteit van de woningwetwoningen (ook door vergroting van de inhoud, zie tabel 27, blz. VII-43 van publikatie 1959 no. 2) te onderbreken in die zin, dat in de eerstkomende jaren een voorlopige stabilisatie van de in de nieuwbouw geboden kwaliteit plaatsvindt?’
En het antwoord is:
‘Na afweging van deze in verschillende richting wijzende overwegingen is de werkgroep van oordeel, dat gedurende een relatief korte periode van enkele jaren het achterwege laten van kwaliteitsverbeteringen aanvaardbaar is, maar dat een langdurige onderbreking van de trendmatige stijging van de kwaliteit - met name voor zover betrekking hebbend op wezenlijke woonbehoeften - ongewenst moet worden geacht.’
Het Vrije Volk leest ook in het rapport dat er een paar flinke huurverhogingen komen en dat dit voor sommigen wel heel zwaar zal zijn. Maar daar is niets aan te doen. Leest u maar:
‘Weliswaar zou volgens de gegevens van bijlage IVa, de huurquote in verschillende van de gegeven casusposities stijgen tot boven de 20 pct. van het netto-inkomen, doch dit deel ziet geen termen om op grond daarvan het naar zijn mening noodzakelijke programma te mitigeren.’
De journalist die met grimmige vasthoudendheid het rapport heeft doorploegd, vraagt zich ten slotte af of er geen aanleiding zou zijn om ‘dat gekwebbel over de implicaties van een te hoge huurquote in bepaalde casusposities een tikkie te mitigeren.’
‘De rapporten zwelgen intussen in hun geheimtaal. Zij weten wat het allemaal betekent en zij laten al schrijvende zien, dat zij om de drommel niet van gisteren zijn. Dat is erg. Maar erger nog is, dat met het toenemen van het aantal raden en schappen, commissies, subcommissies en werkgroepen uit subcommissies ook het aantal rapporten steeds toeneemt. En daarmee het aantal mensen, dat aan het samenstellen van de rapporten meewerkt en ook het aantal mensen, dat met die rapporten dan weer moet werken. En het gevaar is levensgroot, dat die lui denken, dat het gewoon is rapportentaal te spreken. Ze praten tegen u en mij over de relatieve kostendaling, die resulteert in een equivalent van de lagere huurquote en ze leuteren maar door over alternatieve veronderstellingen ten aanzien van een eventueel dalend prijsniveau of zoiets.
Waar moet dit heen?’