Schijn en blijk
De redenering over schijnbaar-blijkbaar begrijp ik niet. Er staat: ‘In vele taalboekjes wordt schijnbaar in de betekenis blijkbaar afgekeurd. Anderen hebben het woord in bescherming genomen; immers, zoals ‘blijkbaar’ betekent ‘het blijkt dat’, mag ‘schijnbaar’ betekenen ‘het schijnt dat’.
Allicht dat men schijnbaar in bescherming neemt. Of beter: men hoeft het niet eens in bescherming te nemen. Het is een onaantastbaar Nederlands woord. Waar bezwaar tegen gemaakt wordt, is alleen een onjuiste toepassing. Maar bij mijn weten wordt schijnbaar in de betekenis ‘blijkbaar’ door niemand verdédigd.
Overigens moet ik zeggen, dat ik die verkeerde toepassing òfwel weinig heb aangetroffen òfwel eroverheen gelezen heb. Dit laatste dan omdat ik het ‘goed’ begrepen heb. Van Dale geeft het voorbeeld: ‘hij heeft de zaak schijnbaar zo voorgesteld, dat...’, en dit dan ter illustratie van de betekenis ‘blijkend; klaarblijkelijk’. En let wel, als eerste betekenis, en zonder afkeuring. Voor mij zou, tenzij de feiten mij anders leerden, dit ‘schijnbaar’ niet de waarde hebben van ‘klaarblijkelijk’ of ‘blijkbaar’, maar gewoonweg van ‘schijnbaar’, wat helemaal niet hoeft in te houden dat het niet zo is.
Koenen-Naarding: ‘De thans in zwang zijnde vervanging van blijkbaar door schijnbaar (b.v. hij is - ziek) is afkeurenswaardig’. Zelfde commentaar: àls iemand hier ‘blijkbaar’ bedoelt, is het natuurlijk fout. Maar doet hij dat? Dat is de vraag waar het om gaat.
De hele zaak draait om de ambivalentie van het begrip schijn(en). Schijn is niet noodzakelijk ‘alleen maar schijn’. De schijn kan zeer wel overeenstemmen met de werkelijkheid. Er wordt dan een marge opengelaten voor de mogelijkheid dat het niet zo is. ‘Hij is schijnbaar ziek’ betekent dan: ‘er zijn aanwijzingen dat hij ziek is’.
Prof. dr. L.M.