U vraagt
en wij begrijpen waarom in deze tot nu toe verregende zomer taalmoeilijkheden u blijven kwellen. Lost u ter doding van uw vakantietijd kruiswoordraadsels op? Leest u mismoedig de krant, ‘dat dagelijks pampier van kankeren en kiften’? Streept er uit balorigheid zinnen in aan die u niet zinnen? Wij staan althans verbaasd over de enorme stapel vragen die we in deze zomermaanden moeten verwerken.. □ Tweecomponentig is, bijvoorbeeld voor scheikundigen, een handig woordje, gemakkelijker te hanteren dan ‘uit twee componenten bestaande’. Het streepje kan, wat ons betreft, zelfs vervallen. Vergelijkbare woorden: tweelippig (uit de plantkunde), tweemotorig, tweeschalig (van schelpen), tweetakkig, tweetalig, tweetandig. Men noemt dit type een samenstellende afleiding; het doet wellicht wat ‘Duits’ aan, maar het is bruikbaar. Denk ook aan woorden als: zesdaags, eenbladig, eenhoofdig, driehoekig, vierbenig... en met alle mogelijke telwoorden -jarig, bijv. achttienjarig. □ Uit een zeer officiële rede: ‘Alhoewel vaak gescheiden in de loop van de geschiedenis, maar toch gesproten uit eenzelfde beschaving, moest de aardrijkskundige buurschap onvermijdelijk hun beider lot zeer nauw verbinden.’ We hebben de indruk dat hier iets hapert. Leest u het hoofdartikel van O.T. mei 1960 over de beknopte bijzin er maar eens op na. □ Alle jacht op taalfouten, aldus J.A. Meijers in een artikel in De Groene, heeft geen ander werkelijk nut dan het genoegen, door die jacht verschaft. Welnu, dat genoegen heeft zich iemand verschaft die artikel 6 van het Pandbesluit Land- en Tuinbouwongevallenwet '22, wijziging 29 aug. 1958 heeft vergeleken met het verbeterblad op Stb. 446, uitgegeven 25 nov. 1958. De eerste tekst luidde: ‘Een bedrijfsvereniging is niet bevoegd schuldbrieven te haren laste in pand te geven’. Volgens het verbeterblad moest dit
verbeterd worden in: ‘Een bedrijfsvereniging is niet bevoegd schuldbrieven te harer laste in pand te geven.’ Wat is hier nu ver-beter-d? □ Dat genoegen wordt pas hevig als we iets kunnen schieten in overheidlijke literatuur. Zo lazen we in de officiële toelichting bij de formulieren voor de volkstelling 1960: ‘Dit gezinslid is tijdelijk afwezig en moet u op de vragenlijst A vermelden.’ Zo als het er nu staat, moet het afwezige gezinslid ons op de vragenlijst vermelden. Dit is vreemd en vinden wij vreemd. □ De komma achter het begin van een brief: ‘Mijne Heren’, is traditioneel; traditioneel is ook de daaropvolgende hoofdletter, die een kleine letter zou moeten zijn: ‘Mijne Heren, Als antwoord op uw vraag delen wij u mede..’ □ Onderschrijden heeft de minachting van velen opgewekt. □ Kriebelig zijn sommigen ook geworden over ondergewaardeerd. Zo schrijft iemand: ‘Ik vrees dat de verwarring bij onderwaarderen ontstaat uit verkeerde klemtoonlegging, omdat men “onder” wil stellen tegenover “over”. Vergelijk onderschatten met overschatten; deze komen overeen met onderwaarderen-overwaarderen. De deelwoorden onderschat en overschat bieden geen moeilijkheid; daarom geef ik de voorkeur aan onderwaardeerd.’ □ Voor zover wij nog iets van de spelling vóór 1935 weten had Hengelosch Dagblad Hengeloosch Dagblad moeten zijn, maar zeker zijn wij niet van onze zaak. ‘Een Hengelo's meisje’ is niet goed Nederlands. Een Hengeloos meisje wel. Hengelo's pils - tweedenaamvals-s dus - lijkt ons aanvaardbaar, maar het bijvoeglijk naamwoord Hengeloos ware ons liever. □ Zo begrijpen wij (bij herhaling) nog steeds niet waarom allerlei officiële en half-officiële
instanties zich Nederlandsch blijven noemen. Raken we die Duitse sch dan nooit kwijt? Wat heeft het voor zin Nederlandsche Bank te blijven schrijven? Kunnen zulke namen niet een Nederlandse spelling krijgen? □ De sleutel van Woodruff is geen schijfsleutel, maar een schijfspie. □ Nieuwe voorstellen voor de benaming van de metro: ogee (afkorting van ‘ondergrondse’), buisspoor, ronspo (ron hangt samen met rond en rotterdam), ro (rotterdamse ondergrondse), trom (tram rotterdam onder de maas; vergelijk tram-trom!), tronder (trein onder). Wel, ROTTERDAM, waar blijft u? □ Tot slot een zin om over te peinzen, in de niet aflatende zomerregen: ‘Het is het de lezer volledig inkapselende vermogen van de geboren verteller, dat vóór alles Friedericy's verhalen - en ook een roman als “De laatste generaal” is toch eigenlijk eerder een omvangrijke vertelling te noemen dan wat men gemeenlijk, voorzover voor het genre een al-geldende definitie valt te geven, onder “roman” pleegt te verstaan - kenmerkt en dat ook in belangrijke mate bijdraagt aan het zo verrassend - evocatieve karakter ervan.’