Gedaan worden en worden gedaan
Dikwijls hoort men de mening verkondigen dat het hulpwerkwoord in de bijzin nooit achter het hoofdwerkwoord mag staan. Sommigen veranderen alle zinnen van het type
.. van mening dat dit verricht is
.. ontdekt dat men dit gedaan heeft
consequent in
.. van mening dat dit is verricht
.. ontdekt dat men dit heeft gedaan.
Deze mening is onjuist. Beide constructies zijn in het Nederlands mogelijk. De eerste (.. gedaan worden) ‘wordt veruit het meest gebruikt’, aldus de conclusie van mej. A. Pauwels die in 1953 een boek over deze kwestie heeft geschreven. Eenvoudige waarneming van de gesproken taal rondom u kan u leren dat het type ‘.. gedaan wordt’ veel frequenter is dan ‘.. wordt gedaan’. Zelfs de chef die er zo hardnekkig achterheen zit dat zijn personeel ‘.. wordt gedaan’ schrijft, zal op de andere volgorde in zijn gesproken taal betrapt kunnen worden.
In O.T. is de kwestie al meer dan eens ter sprake gekomen. Gaarne vermelden wij deze maand een artikel van prof. dr. L.C. Michels in Taal en Tongval (XI, 3/4, blz. 206) waarin hij de gevaren aanwijst die verbonden zijn aan de afwijzing van het type ‘.. gedaan wordt’. Hij schrijft o.a.
‘Over het algemeen is de volgorde van het hulpww. en het deelw. in de ndl. bijzin facultatief. Met “ndl.” bedoel ik hier en in het vervolg het A.N. De zaak heeft reeds de aandacht gehad van Arnold Moonen, toen hij zijn vragen voorlegde aan Vondel. Daaronder bevindt zich de zin: Eer de schepter van Juda was geweken, of geweken was. Hierop luidde Vondels antwoord: beide. Van gelijke kracht is het bescheid van de dichter op het alternatief “Datze vertrekken zullen / zullen vertrekken”: “evenveel”. Het is echter welbekend, dat in onze tijd niet weinigen van deze vrijheid en de daaraan verbonden stilistische mogelijkheden in hun schrijfpraktijk geen gebruik maken. Daartoe draagt bij het vooroordeel, dat de schikking waarbij het vervoegde ww. volgt, Duits is en mitsdien te mijden. Men kan dit op twee manieren verstaan, nl. ofwel zo, dat het Duits die volgorde gebruikt en zij daarom de voorkeur geven aan een wending die het Nederlands van het Duits onderscheidt, - ofwel zelfs zo, dat de bedoelde schikking uit het Duits overgenomen, m.a.w. een syntactisch germanisme zou zijn. Dit laatste in weerwil van (..) de conclusie, door A. Pauwels getrokken uit haar onderzoek, dat zich uitstrekt over het hele ndl. taalgebied: “de volgorde verl. deelw. gevolgd door verv. ww. wordt dus veruit het meest gebruikt.”
Een andere overweging, die in het biezonder voor ambtelijke groepstaal geldt, is deze, dat uniformiteit behoort te worden betracht.
Het gaat niet aan, in de ene alinea van een ambtelijk stuk de minister te laten verklaren dat hij iets heeft besloten, en in een volgende dat hij iets anders rijpelijk overwogen heeft. In theorie zou hieruit natuurlijk zo goed de ene als de andere uniformiteit kunnen voortvloeien. Conjunctie met de eerstgenoemde overweging doet dan de schaal doorslaan.’
Het gevaar voor onnatuur doet zich vooral voor als het hulpwerkwoord verbonden is met een deelwoord dat niet verbaal maar adjectivisch van karakter is (‘verbum’ is werkwoord, ‘adjectief’ is bijvoeglijk naamwoord). We zeggen ‘dat hij bij zijn leerlingen bemind is’ en niet ‘is bemind’. We zeggen ‘dat hij door zijn leerlingen bemind wordt’ en ook ‘dat hij door zijn leerlingen wordt bemind’. In voorbeeld 1 staat een deelwoord met een adjectivisch, in 2 en 3 een deelwoord met een (‘door de leerlingen’!) verbaal karakter. Welnu, past men ook bij de ‘adjectivische’ deelwoorden de volgorde ‘.. wordt gedaan’ toe, dan bezondigt men zich aan ‘om het hoge woord dan maar te bezigen: foutief taalgebruik’. De auteur geeft een aantal voorbeelden daarvan.
‘Van een woord als verwant kan in het geheel niet worden aangenomen, dat iemand het als deelw. voelt, van welke kleur dan ook. Toch schrijft een dagbladcorrespondent: “de