Nieuwe namen voor (oude?) banen
De advertentiebladzijden van een paar kranten op een zaterdagavond leren ons dat o.a. gevraagd worden:
engineering managers |
een forwarding agent |
een statiker |
een shipping foreman |
een senior travelling auditor |
een shift foreman |
een semi-senior auditor |
een chef executive |
een sales promotor |
een export manager |
service managers |
een sales manager |
sales coördinators |
project engineers |
specification writers |
process engineers |
copy writers |
instrument engineers |
technical salesmen |
|
We geven toe: enige namen staan in geheel Engelse advertenties. Een paar van die banen hebben betrekking op het buitenland. Het doet overigens weinig ter zake. Het is eigenlijk wenselijk dat er steeds meer nieuwe Engelse namen voor deze soort banen worden bedacht; de ervaring leert immers dat men er dan op een gegeven ogenblik genoeg van krijgt. De fraaie titels zakken dan bliksems vlug in waarde. Als alle gewone Nederlandse kindertjes Richard, Matthew, Dave en Bill gaan heten, krijgen de buitengewone Nederlandse kindertjes weer van hun ouders de goeie ouwe namen: Jan, Piet en Klaas.
Wij zien in de voorkeur van het bedrijfsleven voor banen-met-Engelse-namen een zeker stijlverlies. Dit verlies aan stijl constateert het ernstige tijdschrift Universiteit en Hogeschool (febr. 1960, blz. 264) zelfs voor de universiteit. Prof. mr. Diepenhorst spreekt daarin over het rapport Spreiding Hoger Onderwijs en constateert: ‘Was de universiteit vroeger dikwijls te geïsoleerd, zij bevindt zich thans te zeer in het dagelijks gewoel, zij verliest aan stijl. Zelfs in het rapport (..) is het merkbaar, waar dit rapport zich bedient van het moderne brabbeltaaltje der met angelsaksische landen dwepende academici, sprekend van “top-research” chemici of van de “start” van de nieuwe instelling.’
Het ligt voor de hand dat ‘het’ bedrijfsleven ons onmiddellijk de vraag zal stellen: maar hoe moeten die mensen dàn heten? Het betreft hier banen die niet ‘gedekt’ worden door vanouds bekende namen als bedrijfsleider. In de internationale wereld is een begrip als ‘manager’ bekend. Het is zo gemakkelijk daarbij aan te sluiten... Als u een goed Nederlands woord weet, zeg het ons dan! We zullen ons best doen om het woord ingang te doen vinden, maar we vrezen dat de aldus genoemde functionarissen zich niet zo happy zullen voelen als met hun managernamen...
Meer dan eens heeft O.T. al beweerd dat wij niet voor alle gevallen in een goed (nieuw of oud) Nederlands woord kunnen voorzien. Het initiatief kan van ons uitgaan, maar het bedrijfsleven zelf zal het moeten uitwerken. De verantwoordelijke mensen uit het bedrijfsleven weten immers zelf veel beter dan wij, aan welke eisen het woord moet voldoen, welk begrip het moet opvangen, welke woorden al bezet zijn enz. O.T. wil gaarne hulp verlenen bij de beoordeling van de woorden. Ons Genootschap zou echter een onbegrijpelijke vermetelheid, om niet te zeggen verwaandheid, aan de dag leggen als het zou willen voorschrijven welke woorden het bedrijfsleven wel en welke woorden het niet voor de oude en nieuwe banen mag gebruiken. Meer dan eens ook heeft O.T. erop aangedrongen terminologische commissies te vormen die het vraagstuk van de naamgeving in de hoogste rangen van het bedrijfsleven moeten bekijken.
Wij schamen ons ook geen ogenblik te bekennen dat wij niet voor ieder nieuw Engels woord een-twee-drie een bruikbaar Nederlands woord hebben. Men leze volgende advertentie (verschenen in de pers op 9-1-1960).
In oprichting zijnde creatieve groep zal als een ‘workshop’ functioneren, nieuwe wegen in de reclame trachten te bewandelen, campagnes in schetsvorm creëren, zeer zelfstandig en compromisloos de problemen kunnen attaqueren. Voor deze autonome kleine groep worden nog gezocht:
visualizer / layoutman / copywriter
Een indrukwekkend stuk proza dat alleen maar de algemeen ontwikkelde kan verteren, maar goed, zó een wordt dan ook gezocht. Ons boeit vooral de naam visualizer. Dit Engelse woord, moeilijk in spelling en in uitspraak, is een (poging tot) vernederlandsing waard. Wij kennen er tot onze schande geen Nederlands woord voor. Wordt het beroep ergens al onder een Nederlandse naam uitgevoerd? Wij zouden met een nauwkeurige omschrijving van het begrip èn met voorstellen ter vertaling zeer gebaat zijn.
Dat wij onvervaard zoeken naar een woord uit de moerstaal, is eigenlijk wel roekeloos. Welke visualizer zal eraan willen? Het vreemde woord, met zijn bekoorlijke vreemde spelling en vreemde klank, is ‘exclusief’. Het geeft aan het beroep iets geheimzinnigs, iets aantrekkelijks; het is - zouden de psychologen zeggen - een statussymbool. Wie zijn auto op de plek NP mag parkeren, is (op dat ogenblik) een gewichtige persoon. Zelfs in de moerstaal kan men met statussymbolen werken. Een bedrijfsingenieur heeft ons eens verteld welk een beroering onder zijn personeel was ontstaan, toen het gemerkt had dat de toiletten voor de kantoorlieden met ‘dames-heren’ waren gekenmerkt en die voor de arbeiders met ‘vrouwen-mannen’...
Een mooi voorbeeld van een lokwoord vindt men bijv. ook in de lijst Nieuwe Woorden (Winkler Prins Jaarboek 1959, blz. 267): ‘modinette-naaistertje in de damesconfectie-industrie. Deze term werd in 1956 voorgesteld door een reclamebureau te Amsterdam als een van de middelen om personeel voor de ateliers aan te trekken.’