Onze Taal. Jaargang 29
(1960)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 2] | |
Noordnederlands taalgebruik voor Zuidnederlands taalgevoelGa naar voetnoot1)Bij het bestuderen van Nederlandse taalproblemen, rijst als vanzelf deze vraag op: is taaleenheid tussen noord en zuid een werkelijkheid, of veeleer een vrome wens? Botsingen tussen Noordnederlands taalgebruik en Zuidnederlands taalgevoel zijn inderdaad nog zeer frequent. Het onderwerp dat we hiermee aansnijden, is daarbij zo complex dat we slechts enkele facetten ervan kunnen belichten. Het volstaat even de jaargangen van Nu Nog door te kijken, om vast te stellen, dat hetzelfde probleem steeds weer aangesneden wordt. Het is wellicht het scherpst tot uiting gekomen in het artikel van Prof. J.L. Pauwels ‘In hoever geeft het noorden de toon aan?’, verschenen in december 1954. De schrijver verdedigt daar een aantal Zuidnederlandse taaleigenaardigheden, in hoofdzaak vergelijkingen, beeldspraak, enz. Het ligt niet in onze bedoeling hetzelfde te gaan doen, maar wel een overzicht te geven van hetgeen we uit het noorden niet (of nog niet) kunnen of willen overnemen. Dr. F. van Coetsem heeft er in zijn lezing over Noord- en Zuidnederlandse taaltegenstellingen, gehouden op het Filologencongres te Nijmegen in 1954, op aangedrongen, dat het zuiden de Noordnederlandse maatstaven zou aanvaarden. Vrijwel iedere taalgebruiker, ook de Zuidnederlandse, beeldt zich echter in te weten hoe zijn taal is of zou moeten zijn en voelt zich gerechtigd, er een eigen oordeel op na te houden, dat dan beïnvloed wordt door streektaal of sociaal milieu, door sympathieën of antipathieën. Dergelijke meningen zouden we als wetenschappelijk waardeloos terzijde kunnen schuiven, ware het niet dat we met deze gevoelsargumenten rekening moeten houden als we ons einddoel voor ogen houden: komen tot een grotere verbreiding van een verzorgd Nederlands in Vlaanderen, wat ons moet leiden tot een hechtere taaleenheid met Nederland. We zijn dus min of meer vastgelopen in een vicieuze cirkel! De wenselijkheid of noodzaak van die taaleenheid hoeven we hier verder niet te bespreken of te beoordelen: we constateren het bestaan ervan. Onvermijdelijk ontstaan er reacties tegen het al te bewust en al te gewillig overnemen van Noordnederlandse taaleigenaardigheden. Dat kunstmatig aangeleerde kan inderdaad soms een gekunstelde, pedante, snobistische indruk wekken. Het zou ons te ver voeren, verklaringen te zoeken voor het verzet tegen Noordnederlandse taalgewoonten, te meer, daar we dan spoedig het taalkundig terrein zouden verlaten. De mogelijke gevolgen van dit verzet mogen we echter niet uit het oog verliezen. Voor diegenen, die streven naar grotere eenheid, is de groeiende invloed, ontstaan op toevallige, dus niet-bewuste wijze, een verheugend teken. Daar ook het oordeel van leken op taalgebied voor ons probleem van belang is, heb ik onlangs aan leerlingen gevraagd, wat volgens hen de meest opvallende taalverschillen tussen zuid en noord zijn. Het betreft hier Nederlandstalige leerlingen uit de laagste klassen van een middelbare school uit het Brusselse. Daar er ook vrij veel Nederlanders op school zijn, komen de leerlingen dagelijks in contact met Noordnederlandse taaluitingen. De antwoorden van de Nederlandse kinderen op de gestelde vraag vallen natuurlijk buiten ons kader, maar zijn daarom niet minder interessant. Vlaamse leerlingen oordelen b.v. dat de Nederlandse onduidelijk, slordig, binnensmonds spreken. Sommige Nederlanders beweren juist hetzelfde van de Vlamingen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van vreemde woorden, waarvan de enen de anderen het overdadig gebruik verwijten. | |
[pagina 6]
| |
Zoals te verwachten, wordt vooral verschil in uitspraak vermeld. Ernstiger dan deze lukrake proeven met vrij jonge leerlingen, is een artikel, verschenen in Nu Nog (5de jg., nr. 3) met als titel ‘Moeten wij dan Hollands praten?’, waarin J.H. het volgende zegt: ‘Maar als wij dan soms de Noordnederlandse omgangstaal als na te volgen voorbeeld stellen, vragen de leerlingen zich dikwijls af, of het dan niet mogelijk is A.B.N. te spreken zonder die typisch Noordnederlandse eigenaardigheden over te nemen.’ Vele verschillen hebben met de uitspraak te maken. Het is een feit, dat de reactie in het zuiden het sterkst is tegen de Hollandse g, die dan als ‘lelijk’ betiteld wordt. O.i. is die echter, ook bij Vlamingen, ver te verkiezen boven een (h) of een (g). Minder frequent, dus minder opvallend is de variant ts/s in woorden als natie, politie, enz. Wanneer Vlamingen die klank als (ts) uitspreken, maken ze dikwijls een pedante indruk. Het gevaar voor hyperkorrekte vormen is in deze gevallen trouwens niet denkbeeldig. Voor we het terrein van de uitspraak verlaten, nog een enkel woord over de verbinding ci/ti + klinker in woorden als nationaal, sociaal, enz., in Nederland vaak als sj uitgesproken. Hierover verscheen een artikel van J. van Mulders, ‘Een fonetisch probleem’, in het Tds. voor Levende Talen - Langues vivantes, XX (1954), blz. 192 en een antwoord van Prof. Dr. J.L. Pauwels, dezelfde jaargang, blz. 457. Bij de bespreking wees mej. J. Daan er met nadruk op, dat de sj-uitspraak zeker niet aan te bevelen is. In Vlaanderen ontmoet deze klank merkbaar weerstand. Het merkwaardigste is, dat dergelijke uitspraak ook in sommige Vlaamse dialecten voorkomt (b.v. in het plat-Antwerps. Nationalestraat). Misschien hebben we hier af te rekenen met psychologische weerstanden tegen een Noordnederlandse klank, die men ten gevolge van zijn eigen dialectgewoonten als vulgair beschouwt. Voor de woordenschat is de toestand nog complexer, omdat we hier nog rekening moeten houden met allerlei stijlverschillen, die door de Zuidnederlanders dikwijls niet of onvoldoende aangevoeld worden. Hierbij zouden we nog beschouwingen kunnen maken over verschil in volksaard, gewoonten, enz. Het is kenmerkend, dat uitingen van typisch Hollandse humor, gebaseerd op stijlverschillen, in het zuiden vaak maar matig geapprecieerd worden. Noord- en Zuidnederlanders verwijten elkaar het gebruik van vreemde woorden. Een grondig onderzoek op dit gebied zou een studie op zichzelf zijn. Herhaaldelijk werd er reeds op gewezen, dat vreemde woorden dikwijls via het Frans binnendringen in het zuiden, via het Engels in het noorden. Dr. Van Coetsem gaf in zijn lezing te Nijmegen plastic en nylon als voorbeelden. Dit laatste is zeer betwistbaar, wat bij de bespreking van die lezing reeds bleek voor het Turnhoutse. Doch ook verder in het Vlaamse land is de Engelse uitspraak van dat woord zo niet algemeen, dan toch vrij verspreid, vooral bij de jeugd. Zouden we hier mogen denken aan een generatieverschil? Het voorkomen van sommige Indische woorden boven de rijksgrens is natuurlijk verklaarbaar. We denken aan pinda t.o. olienootje; pisang t.o. banaan; rimboe t.o. brousse. De pinda's schijnen echter de weg naar het zuiden langzamerhand te vinden! Verschillen in woordenschat zijn vooral aan te wijzen in de affectieve sfeer (vb. van leerlingen, advertenties, enz., bewijzen dat) en ook in huis-, tuin- en keukentaal. Een aantal van deze Noordnederlandse woorden dringt ook door in het zuiden (invloed van de school en Hollandse kinderboeken, toeristische- en smokkeltochten). We halen hier één geval aan: rijwiel is een officieel woord, dat in het noorden onderdoet voor fiets, in het zuiden voor vélo (of veló). Sinds enkele jaren bestaat er ook een ‘rijwiel met hulpmotor’. Aanvankelijk werd dat in het zuiden whizzer genoemd, naar het merk. Later werd het brommer of bromfiets, nooit bromvelo. Ook de advertenties en reclames in onze kranten staan vol Noordnederlandse woorden o.a. mooi en prettig. Een ander in het oog springend Noordnederlands element is het gebruik van jij/je/jullie. Voor velen is dit zelfs een essentieel verschil tussen Noord- en Zuidnederlands. In het reeds geciteerde artikel sprak Prof. Pauwels de mening uit: ‘Behalve bij enkele rari nantesGa naar voetnoot2) jaagt jij/je onmiddellijk de vertrouwelijkheid weg!’ Reacties tegen het gebruik van jij, maar vooral van jou(w)-vormen, vindt men af en toe ook wel in de Vlaamse pers. We constateren echter, dat op dit gebied de invloed uit het noorden sterk toeneemt, vooral dan in die zin, dat de gij-vormen veel van hun belang verloren hebben. In de schouwburgen worden jij-vormen courant gebruikt, we lezen ze bij Vlaamse schrijvers, we horen ze in de radiowijsjes. Twaalfjarige leerlingen, pas enkele weken op een middelbare school, kregen als opgave een briefje te schrijven aan een leeftijdgenootje. Het resultaat was treffend: op 72 Vlaamse leerlingen waren er juist 5 die konsekwent gij-vormen gebruikten; 45 verwarden gij- en jij-vormen. Het viel daarbij op, dat de meesten weinig last hadden met de vervoegingsmoeilijkheden bij jij-vormen b.v. wegvallen van -t bij inversie); vormen als jij zijt kwamen slechts heel uitzonderlijk voor. Wie bij leerlingen, ook bij oudere, zou informeren naar de korrekte werkwoordvormen na gij, zou wel kunnen gaan twijfelen aan de leefbaarheid van het pronomen gij. We hebben ons afgevraagd, of er van die verzwakte positie van gij al iets zou blijken in advertenties en reclames. Met het oog hierop hebben we het eerste kwartaal van de jaargangen 1929, 1939 en 1959 van een Antwerpse krant doorgekeken. Zoals in 1929, was ook in 1939 de meest voorkomende aanspreekvorm gij in deze taaluitingen. Af en toe kwamen ook U-vormen voor. In 1959 hebben we in het totaal slechts drie of vier reclames met gij kunnen vinden, wat o.i. wel van betekenis is, vooral gezien de enorme toename van de publiciteit sinds de laatste jaren. Noch in 1929, noch in 1939 troffen we reclame aan met jij, iets wat in 1959 wel het geval is, zij het dan ook sporadisch (de mogelijkheden voor deze aanspreekvorm in reclame en advertenties zijn uiteraard beperkt!). We kunnen niet dieper ingaan op alle grammaticale en | |
[pagina 7]
| |
syntactische verschillen tussen noord en zuid. We stippen even het gebruik aan van wat, als betrekkelijk voornaamwoord zeer verspreid in het noorden. Een zin als ‘... het meertje wat daar verscholen ligt’, wordt in het zuiden naar onze mening niet aanvaard. In het noorden schijnen deskundigen het er ook niet altijd over eens, in hoever wat ter vervanging van dat gebruikt mag worden. Terloops halen we hier nog een ander, typisch Noordnederlands gebruik aan van wat, nl. in de betekenis van heel, erg: ‘Ik vind het wàt fijn’ en iets dergelijks in uitroepen: ‘Wat heerlijk, zeg!’. Deze laatste gevallen voeren ons echter eerder terug naar de verschillen in woordenschat. Er zou nog heel wat te zeggen zijn over de plaats van de hulpwerkwoorden. Prof. Van Es vermeldt in Verzorgd Nederlands blz. 27 het type ‘ge zoudt er kunnen bij neer vallen’ t.o. ‘je zou d'r bij neer kunnen vallen’. Dr. Van den Berg in zijn Nederlandse Spraakkunst: ‘we zullen morgen moeten naar huis gaan’ t.o. ‘we zullen morgen naar huis moeten gaan’. We hebben de indruk dat dergelijke Zuidnederlandse zinswendingen niet zo algemeen zijn als men soms beweert en dat de Vlaamse zinsbouw de Nederlander hier meer zal storen dan omgekeerd. Anders is het gesteld met de scheidbare werkwoorden. ‘Het zou zo donker zijn, dat ik ook overdag licht aan moest doen’ klinkt Noordnederlands, hoewel zoiets sporadisch ook in het zuiden mogelijk is. Uitgesloten zijn echter zinnen als deze, waar samengestelde werkwoorden gescheiden worden door te + hulpwerkwoord: ‘.. wat het betekent, een trouwe huisvriend achter te moeten laten’. Er is nog een geval waar te een verschil noord-zuid tot gevolg heeft: na durven wordt in het Zuidnederlands nooit te gehoord, b.v. ‘niemand durft nog buiten te komen’. Duidelijk is ook de tegenstelling mocht/moest in de onderstellende bijzin. O.i. is het ook in dit geval zo, dat moest in het noorden meer stoort, dan mocht in het zuiden, alhoewel het gallicisme moest in heel Zuid-Nederland een geweldig verspreid en diep ingeworteld onkruid is. Een uiteenzetting over verschillen tussen zuid en noord, hoe oppervlakkig ook, is onvolledig, zolang er niets gezegd is over het geslacht van de woorden. We kunnen echter kort zijn: in de inleiding van de Woordenlijst van de Nederlandse taal staan de standpunten duidelijk beschreven. We krijgen echter de indruk, dat er in het zuiden langzamerhand iets verandert, als we zien hoe bepaalde woorden, traditioneel vrouwelijk, door de jeugd dikwijls mannelijk gebruikt worden. Het is geen enkel ogenblik onze bedoeling geweest, een volledig overzicht te geven van datgene, wat de Zuidnederlander als typisch Noordnederlands voelt. Wie één bladzijde van een Nederlandse krant bekijkt, kan wellicht een aantal gevallen opsommen, die niet onder te brengen zijn bij een van de punten, die we hier aangestipt hebben. Iemand die overtuigd is van de eenheid tussen zuid en noord, zou echter, zelfs bij een onvolledig overzicht als dit, toch al kunnen gaan twijfelen aan deze eenheid. Laten we hier echter geen pessimistisch besluit uit trekken: evenmin als men zich gewoonlijk al deze verschillen realiseert, is men zich bewust van het overweldigend grote aantal essentiële gevallen, waarin deze eenheid dan wel een feit is. Daarenboven hebben we in deze uiteenzetting proberen aan te tonen dat, zo er in het zuiden iets verandert, dat dikwijls gebeurt in dezelfde richting als de Noordnederlandse. Yvette Stoops (Antwerpen) | |
NaschriftEen oppervlakkige lezer kan de indruk hebben dat mijn verklaring ‘Behalve bij enkele rari nantes jaagt jij/je onmiddellijk de vertrouwelijkheid weg’ heel erg in tegenspraak is met wat Y. Stoops daarop laat volgen. Misschien heeft ze het zelf wel als tegenspraak bedoeld! Daarom moge hier een korte verantwoording van mijn uitspraak volgen. Het is volkomen juist dat jij/je in de Zuidnederlandse schouwburgen courant wordt gebruikt. Ik zou het zelfs sterker uitdrukken en vaststellen dat het pron. gij totaal van de planken is verdwenen. Ook in het onderwijs wordt meestal reeds je/jij of U geschreven. Onze ‘goede’ Vlaamse schrijvers hanteren je/jij zeer vlot en sommige vermijden reeds angstvallig het ‘dialectische’ gij. Ook het gebruik van je als onbepaald voornaamwoord, waar de Zuidnederlander vroeger men schreef, neemt zienderogen toe. Mijn vaststelling betreffende het wegjagen van de vertrouwelijkheid gold echter de omgangstaal, d.i. de dagelijkse spreektaal. Ik ken geen tien Zuidnederlanders die je/jij vlot en natuurlijk kunnen gebruiken in hun dagelijkse omgang. Onder al de toneelmensen en schrijvers die, als vaklui, dit pronomen volkomen correct hanteren, is er niet 1% dat het ook in zijn gewone leven een plaats gunt. Het gebeurt me telkens weer dat ik, in de loop van een gesprek met een goede vriend of bekende, die overigens vrij behoorlijk en vlot ABN spreekt, hem onvrijwillig met je/jij toespreek en dan onmiddellijk vaststel dat hij zich als geremd voelt en mij aanstellerig vindt. Met één woord, je/jij is in Zuid-Nederland (nog altijd) een schrijftaal- of boekenwoord. Het behoort, om met Van Gestel te spreken, tot de bijzondere stijl! De toestand is dus in Zuid-Nederland op dit ogenblik precies dezelfde - maar andersom! - als in Noord-Nederland een paar eeuwen geleden: toen zei men daar jij en schreef gij. J.L. Pauwels |
|