En de gewone toerist? Is hij een eendagsvlieg en komt hij niet veel verder dan een restaurant en een museum, dan zal hij zich taalkundig weinig kunnen aanpassen aan de vreemde omgeving. Maar blijft hij wat langer en wil hij het vreemde land beter leren kennen, dan moet hij zeker enkele brokken van de vreemde taal leren. Dat geldt evengoed voor de Nederlandse toerist in Spanje als voor de Amerikaan in Nederland. Een zeer praktische maatregel is het uitdelen van kleine boekjes aan de grensposten. In zulke gidsjes kan een vreemdeling de betekenis leren van uitgang, einde parkeerverbod, dank u wel, de eerste straat aan uw rechterhand, overstekend wild, verboden te zwemmen enz. Het zou van onze kant een hoofsheid zijn als we zulke nuttige boekjes gratis ter beschikking stelden.
Sommige treinen hebben hier en daar meertalige opschriften. Het is de vraag of we hier niet te ver gaan. De hoofsheid heeft aan twee kanten grenzen: aan de praktijk en aan de wederkerigheid.
Zo zou het dwaas zijn als we alle officiële en onofficiële opschriften in dertig talen aanbrachten, omdat toeristen die spreken. Dat is ondoenlijk. Maar bovendien: we hebben eerder gezegd dat ook hoofsheid van twee kanten moet komen. We moeten dus geen Turkse of Franse opschriften aanbrengen, als Turkije noch Frankrijk in overeenkomstige gevallen Nederlandse teksten gebruiken. Hier moet wederkerigheid heersen: dat zijn we verplicht aan ons gevoel van eigenwaarde. Taalhoofsheid maakt de betrekkingen tussen de landen prettiger. Daarom noemen we enkele gevallen van onheusheid.
Onwillekeurig denken de meeste Nederlandstaligen dan aan het veelbesproken feit dat het Franse paviljoen op de Brusselse Wereldtentoonstelling tot kort voor de sluiting geen Nederlandse opschriften had, ofschoon het land waar de Fransen te gast waren in meerderheid Nederlands spreekt. Ook de bezoekers waren in meerderheid Nederlandstalig.
De Fransen hebben tenslotte hun spijt betuigd over deze zaak en alsnog voor Nederlandse opschriften gezorgd. We zouden daarom zeker dit geval niet meer genoemd hebben, als er geen andere kwesties aan vastgezeten hadden. Sommige Franse grensdocumenten hebben behalve een Franse ook een Spaanse, Italiaanse en Duitse tekst. Alle aangrenzende taalgebieden zijn dus vertegenwoordigd, behalve... het Nederlands. Waarom die opzettelijke discriminatie?
Onze lezers weten dat er binnen Frankrijk zelf enkele minderheden wonen. Het Catalaans, het Baskisch, het Bretons en het Duits zijn allemaal op de Franse Lagere School toegelaten; alleen het Nederlands is er streng verboden. Waarom die opzettelijke discriminatie?
De Finse, de Zwitserse, de Belgische, de Engelse Spoorwegen maken ook in Nederland reclame; ze willen Nederlandse reizigers trekken en dat is uitstekend. Ook de Franse Spoorwegen maken in Nederland reclame. Zeer smaakvol, maar voor een deel met... Franse teksten. Ik neem aan dat de Fransen beledigd zouden zijn als de Duitsers of de Engelsen bij een Frans publiek in het Duits of Engels reclame zouden maken. Dat zou een omgekeerde uitwerking hebben. De Fransen zouden terecht redeneren dat niemand moet beginnen met een aspirant-klant te beledigen. Maar wat brengt ze dan tot de veronderstelling dat wij Nederlanders niet precies zo zouden reageren?
Nogmaals: we maken deze opmerkingen niet met de bedoeling om iemand onaangenaam te zijn, maar juist om oorzaken van wanbegrip en wrevel weg te nemen. We zijn beslist geen tegenstanders van culturele uitwisseling tussen de volkeren, en we verwelkomen ook de culturele ambassadeurs binnen ons taalgebied. Maar het wekt wrevel als die heren ons uitsluitend in hun moedertaal te woord willen staan en midden in het hart van Nederland zelfs na een verblijf van vele jaren nog doen alsof ze geen woord Nederlands verstaan. We zijn er zeker van dat ze ons niet als barbaren willen beschouwen aan wie ze het licht van een almachtige cultuur komen brengen. Maar dan zouden we graag zien dat elke ambtenaar aan zo'n culturele organisatie zelfs de schijn vermeed van een dergelijke opvatting. Het is trouwens in het belang van het werk dat hij verricht.
Hoe staat het verder met de taalbeleefdheid in de zakenwereld? Een enkele keer zien we dat een Engelse fabriek in een Nederlands tijdschrift in het Engels adverteert; dat is een grove onbeleefdheid. Het gaat niet om de vraag of de lezers van het tijdschrift in kwestie misschien een mondje Engels kennen zodat ze de hoofdzaak van het verhaal wel begrijpen. De zaak ligt anders: wij, Nederlandstaligen, zijn hier klant, de klant is koning en klantetaal is dus koninklijke taal. Wat we zoëven opgemerkt hebben over de Franse propaganda, geldt hier precies zo. Zulke onbeleefdheden hebben de omgekeerde uitwerking van een normale advertentie omdat ze ons ergeren. We verdragen het meerwaardigheidsgevoel niet dat eruit spreekt.
Een klein aantal Scheveningse winkeliers heeft eentalig-Franse opschriften op zijn winkels. Dat is hun goed recht; ze mogen ook een Eskimo- of een Bantoetaal gebruiken. Daarmee drukken ze uit dat ze hun klanten uitsluitend willen vinden onder Franstaligen, Eskimo-sprekenden of Bantoes. Het ligt voor de hand dat Nederlandstaligen daar niet binnen zullen gaan. Stel u voor: misschien verstaat de winkelier niet eens Nederlands! Laten we dan liever een stukje doorlopen tot Nederlandse opschriften ons duidelijk maken dat de zaak in kwestie ons in onze moedertaal wil helpen. Het is wèl zo prettig!
Filmimporteurs passen hun produkten aan het Nederlandse publiek aan door nasynchronisatie of door Nederlandse ondertitels. De eerste manier is verreweg de prettigste; waarom passen ze die zo weinig toe? In Duitsland en Frankrijk zijn de importeurs een stuk beleefder; daar is het percentage vreemdtalige films aanzienlijk lager dan bij ons. Onderschriften zijn erg vervelend voor de kijkers, al kosten ze waarschijnlijk minder.
Zeer onhoffelijk - om niet te zeggen dwaas - is de gewoonte om enkele filmtitels in de uitheemse taal aan te kondigen. Waarom doen sommige importeurs dat? Het is toch een zaak van elementair fatsoen dat al die titels vertaald worden?