Het zuiden in de woordenlijst
Ik heb 100 bladzijden van de woordenlijst bestudeerd om de typische Zuidnederlandse woorden te bestuderen en deel u hierbij mijn bevindingen mee.
Een woord als aprilvis begreep ik direct, omdat ik de uitdrukking in het Frans kende, en dus wist ik ook direct, dat het een typisch Vlaams woord was, zó uit het Frans vertaald. Ik heb er met potlood achter gezet Z.N. gallicisme. Zo zijn er nog véél meer: aanvijzen (van vijs = vis = schroef, dus òns woord aanschroeven) vind ik óók niet thuishoren in een woordenlijst van de Nederlandse taal.
Bedrieglijk is een woord als koets, schijnbaar een zuiver Nederlands woord, maar in zuid gebezigd in de betekenis van laag: een koets verf (une couche de peinture ou de couleur). Om dit soort reden betreur ik het ten allerzeerste, dat er niet in de lijst vermeld is of een woord A.B., Z.N. of gewestelijk is. Het komt namelijk nogal wat voor, dat een woord in het N.N. verouderd of gewestelijk is (wat vaak hetzelfde is), maar in het Z.N. nog volop leeft. Dan is het voor de man uit het gewest of uit Z.N. van belang te weten, dat hij niet begrepen zal worden in N.N. of buiten zijn gewest. Ik heb zelfs sterke vermoedens, dat vele woorden die Van Dale als vero. weergeeft, in het Z. nog volkomen gangbaar zijn.
Een ingewikkeld voorbeeld:
bureel (voor bureau) is verouderd - behalve in België. burelist, bureliste zijn daarvan afgeleid en leven in N.N. nog in de betekenis van kaartjesverkoper (-koopster) van een schouwburg enz. Maar bij de Ned. Spoorwegen is het woord verouderd en vervangen door lokettist(e), en elders door loketbeambte. In Z.N. betekent burelist echter kantoorman, kantoorbediende, beambte en ambtenaar, kortom: bediende. Zelfs zou de woordenlijst door verwijzingen met ‘zie:’ kunnen dienen om de Noord- en Zuidnederlanders elkaars taal beter te doen begrijpen.
Achterkeuken is in Z.N. synoniem met bijkeuken en heeft daar dus een andere betekenis, nl. die van de vertaling van arrière-cuisine. Afmetsen, metsen, metser, metserdiender (= opperman), metsersbaas, metsersstiel zijn typisch Z.N. + gewestelijk? (Limb., N.-Br., Zeeuws Vl.)
Afwezendheid en ambtsman zijn verouderd (behalve in Z.N.?) Allo (voor Hallo) is puur Frans, anakronisme is de Franse uitspraak voor anachronisme, zoals fabrikeren ook duidelijk onder Fr. invloed staat, en autaar, aroom, arseniek (N.B. hier had men naar arseen moeten verwijzen). Dat artist niet, maar artiest wel is opgenomen, is jammer. Nu hebben we nog maar alleen de pejoratieve vorm over.
Aan bakkalareaat hebben we m.i. geen behoefte, het woord is te duidelijk van latijns origine. Meestal zou ik de vervanging van c door k alleen willen doen plaatsvinden, als daardoor het leren van vreemde talen niet moeilijker wordt gemaakt. Op die manier blijven de ‘internationale’ woorden van onze taal voor vreemdelingen gemakkelijker herkenbaar. Bareel en bareelwachter zijn alleen Z.N., vermoedelijk onder invloed van het Frans. Barnen is verouderd, behalve in Z.N., barrage is in N.N. onbekend, baskuul spreken wij bascule uit, bediendenbelasting heet hier loonbelasting. In N.N. is bediendenbelasting een ander ding. Het woord had dus 2 × in de lijst moeten staan. Beendor is in Z.H. gebruikelijk voor beendroog. Behoef (o.) is verouderd behalve in Z.N. Beliefte is bij ons kindertaal, in Z.N. gewone taal. Beklapper voor roddelaar is ook Z.N., beluik vermoedelijk ook net als bendelen voor bundelen. Berkoen is verouderd, bestemmeling is een vertaalde destinatoire (geadresseerde). Beterkoop is zeer ongebruikelijk behalve als vertaling van meilleur marché in Z.N. Aren, aarde, geaard is in N.N. althans onbekend, beerwegen (w.w.) en begankenis zijn dat ook.
Bevernel is verouderd, bifurkatie voor tweesprong, vork of gaffel (bijv. van een weg) is Z.N., een nauwelijks vermomd gallicisme. Blinkdoos, bolwassing (= standje) brijzelen, bijhuis, bijlange, bijzig, binst, bister (gallicisme), blaffetuur, blindekoe spelen, blokmaker (= klompenmaker), bloktrein, bloktijd, bobijn (= bobine) bobijnklos (= garenklos), boetstraffelijk, bolbaan, bolspel, bornsput, bot (= laars, gallicisme), boterstande, braai, bretoens en briefdrager zijn alle Z.N. Verouderd, gewestelijk en (of) Z.N. zijn bezie, plekken, boes, bonket, brijzel(tje), buil (= bundel), buizen, bronolie (= petroleum, sommige Brabanders zeggen bromolie!) bussel, busselen, (= bosseler in 't Fr.), butoor, caban, caracole (in de Waalse betekenis), carburateur (voor carburator) carnet of karnet (indien niet van een makelaar).
Burin staat in 2 betekenissen te boek: als burijn en als buurvrouw. Beide zijn in N.N. ongebruikelijk.
Ir. C.J. van Mansum
(Red.) De commissie voor de woordenlijst bestond voor de helft uit Zuidnederlanders. Zij zullen uitgemaakt hebben of een bepaald woord algemeen Zuidnederlands was of niet. De Woordenlijst is géén leerboek voor het A.B.N.! Hij moet óók dienen voor de spelling van in het Zuiden algemeen aanvaarde woorden. Natuurlijk zou het een ideale toestand zijn wanneer het Zuiden er géén aparte woorden op nahield, maar zover is het nog lang niet. Wij weten dat de commissieleden overwogen hebben bij deze soort woorden Z.N. te zetten, maar zij hebben het nagelaten om niet de schijn te wekken dat er twee officiële ‘Nederlandsen’ bestaan. Ondertussen is daardoor wel een moeilijkheid ontstaan. De Zuidnederlander die zijn best doet om ABN te schrijven, staat vaak verbaasd te kijken als hij een woord nu ‘gesanctioneerd’ in de lijst vindt dat hij gewend was te vermijden. Nogmaals de woordenlijst is voor de spelling bedoeld en niet voor de woordkeuze. Uit vele gesprekken die wij hierover met Vlamingen (niet-taalkundigen) over deze kwestie hebben gehad, is ons gebleken dat zij de aanduiding Z.N. op prijs zouden hebben gesteld; zij zouden dan geweten hebben waar zij aan toe waren.