Jij
De Engelsman die zich op een Nederlandse spraakkunst stort, merkt tot zijn ontzetting dat you kan worden vertaald op maar liefst acht manieren: jij, je, jou, u, gij, ge, jullie en (van toen overgrootvader nog op school ging:) jelui. Wij Nederlanders zijn dus nogal gecompliceerd in onze betrekkingen met onze evennaasten. Gelukkig weet u ongetwijfeld de weg. Vijf opmerkingen:
1. Wij schrijven u met een kleine letter, tenzij we zeker weten dat de ontvanger van de brief zich daardoor diep beledigd zal voelen.
2. Wij proberen bij u de tweede persoon van het werkwoord te houden: u bent, u hebt, u kunt, ofschoon we weten dat de derde persoon niet fout is. Wat meer soberheid in de schema's, kan het Nederlands niet schaden. De fraaie briefvervoeging u zoudt (zoudt u zo vriendelijk willen zijn...) hebben we lang in ere gehouden, maar voor de aanvallen van geleerden (wie u zoudt zegt, moet ook u kwaamt schrijven) zijn we bezig te bezwijken. U zijt hebben we op eigen houtje afgeschaft.
3. Het is in u aller belang en niet uw. Daar zit een kleine redenering achter die nu niet ter zake doet. U aller is ook dichter bij de waarheid wat de klank betreft, want de w van uw wordt nooit gehoord, zelfs niet in uw jas, ook al denkt u dat.
4. De gespierde tweede-naamvalsvormen uwer en uws bewaart u voor zon- en feestdagen: wie uwer, om uws zelfs wil.
5. Het is niet waar dat nog steeds met jij een gevoelswaarde van ‘minachting, platvloerse gemeenzaamheid’ verbonden is. Naar onze mening komt het woordje jij meer in de sfeer van ‘intimiteit, vertrouwelijkheid’. U is het vormelijke. De grenzen tussen u en jij worden daardoor strakker. Taalkundig is er geen bezwaar tegen, dat kinderen hun ouders met jij aanspreken. Een germanisme is dit gebruik niet.