| |
| |
| |
De uitspraak van het Nederlands
Voordracht, gehouden door Dr. B.C. Damsteegt, op de jaarvergadering van Onze Taal, 18 april 1959.
Het spreken over de uitspraak heeft zekere moeilijkheden. Uit de regelmatige lectuur van Onze Taal merk ik wel op, dat velen van u er belang in stellen of iets goed Nederlands is. De vragen gaan dan ook meestal over het schriftelijk taalgebruik, over het probleem of een bepaald woord goed is gebruikt, goed is gekozen, of een bepaalde zinswending juist is geconstrueerd. Discussie hierover is gemakkelijk te voeren, ook schriftelijk, omdat al deze zaken schriftelijk vastgelegd kunnen worden.
Toch zult u zelfs bij die problemen merken, dat degenen die antwoord moeten geven op de gestelde vragen, en die deskundig zijn op dat gebied, soms moeite hebben met het trekken van een grens tussen het goede en het foute.
Bij de uitspraak van het Nederlands zult u zich de vraag ook wel eens voorleggen: is die uitspraak nu goed of is die uitspraak fout? Ook daar zijn de grenzen bijzonder moeilijk te trekken, ja, nog veel moeilijker dan wanneer het gaat over geschreven taal. Een klank is nu eenmaal vluchtig en een woord dat ik uitspreek, is al verdwenen op het moment waarop ik het heb gezegd. De klank daarvan ligt alleen vast in uw geheugen en die kunt u zich moeilijk weer voor de geest roepen, tenzij u gebruik maakt van een van de moderne hulpmiddelen, zoals een bandapparaat. Bovendien zijn spraakklanken uitermate ingewikkeld van samenstelling; bij het vergelijken van spraakklanken hebben wij dus te maken met een groot aantal factoren, die telkens ieder voor zich naast elkaar geplaatst moeten worden om een vergelijking daarvan te kunnen overwegen. Tussen een goede uitspraak en een uitspraak die niet aanvaardbaar is, ligt alleen maar een vloeiende overgang, die de taalkundige natuurlijk boeit, bijzonder boeit zelfs, maar die hem huiverig maakt om een norm te stellen en te zeggen: daar is het goed en daar is het fout. Bovendien is de norm die wij aanleggen wisselend. Wij leggen ongetwijfeld in het dagelijks leven een norm aan de uitspraak. Wij onderscheiden, zonder tot al te grote subtiliteiten te vervallen, op zijn minst een drietal verschillende situaties, waarbij onze norm wisselt. De taal die wij spreken in familiare omgang is anders dan de taal die wij spreken thuis, dan de taal die wij spreken in een winkel of wanneer wij een onderhoud hebben met iemand, zo in de conversatie aan een tafel in een restaurant. Dan is er tenslotte nog een andere norm: de taal die wij gebruiken, de uitspraak die wij toepassen bij een weloverwogen voordracht. U zult van mij wel willen aannemen, dat ik niet altijd spreek zoals ik dat nu doe, dat ik straks, wanneer ik thuis gekomen ben er niet over zal denken zo duidelijk te articuleren als ik nu doe, en hetzelfde stemvolume toe te passen.
De articulatie en het stemvolume, die in de ene ruimte ruimschoots voldoende zijn om zich behoorlijk verstaanbaar te maken en daar volledig voldoen aan de norm ‘goed Nederlands te spreken’, zullen in een andere ruimte niet aan de te stellen norm voldoen.
| |
Normen
Niettemin is er ergens een norm; de uitspraak en het stemgebruik spelen zelfs een rol bij de beoordeling van personen in het dagelijks leven. Uw eerste indruk van iemand die u ontmoet, wordt mede bepaald door de wijze waarop hij zijn taal uitspreekt.
In de kringen van Onze Taal is het boekje van prof. dr. G.G. Kloeke over ‘Gezag en norm bij het gebruik van verzorgd Nederlands’ zeer bekend. Ik wil u niet met veel citaten lastig vallen, maar voor één citaat uit dit boek zou ik een uitzondering willen maken; het luidt als volgt. ‘Het taalleven dat we op het hoge plateau der beschaafden waarnemen, is ogenschijnlijk rustig. Weliswaar is ook hier een “taalstrijd” permanent aan de gang, maar die strijd is “beheerst” zoals we dat in “gecultiveerde” kringen mogen verwachten. Bij het elkaar “betwisten” van het gezag past geen grofheid. Zo zal men b.v. niet iemand in zijn gezicht zeggen dat hij onbeschaafd spreekt, maar wel met een ironisch knipoogje aan gelijk-geaarden te kennen geven waar men bij een bepaalde spreker ontsporingen-naar-beneden hoort. In de huiselijke kring en in intieme gesprekken maakt men grapjes erover. Solliciteert de delinquent naar de betrekking van leraar, dan weet hij niet, dat de overheidspersonen die hij bezoekt, uit zijn uitspraak hun conclusie trekken: de man spreekt een beetje plat, dat is niet bevorderlijk voor het “gezag” in de klas. Bij sommige examens, als voor de diplomatieke dienst b.v., telt ook de “persoonlijke indruk” mee, maar het lijdt geen twijfel, dat taal en uitspraak associaties ten gunste of ten ongunste kunnen opwekken.’
Wij hanteren dus in ons dagelijks gebruik een norm. De logopedist, de spraakleraar weet dat; er komen in onze praktijk mensen die gestuurd zijn door een superieur, die hun heeft gezegd: als je promotie wil maken, zal je toch eerst wat aan je uitspraak moeten doen, want zo is het niet om aan te horen.
Voordat wij kunnen gaan spreken over die norm, zou ik met u verschil willen maken tussen twee dingen: tussen uitspraak en articulatie.
Articulatie betekent klankvorming. We verstaan daaronder de technische vorming van de spraakklanken, de wijze, waarop wij door middel van mond- en lipstanden en van tonghouding een bepaalde spraakklank vormen. Onder het begrip ‘uitspraak’ zou ik iets meer willen verstaan, nl.: de vorming van spraakklanken, zó dat zij voldoen aan de normen, die iemand zich stelt in zijn taal. Dat behoeft dus niet dat ‘algemeen beschaafd’ te zijn.
| |
| |
| |
Afwijkingen in de articulatie
Articulatiefouten leiden automatisch tot een tekort doen aan de norm. Wanneer ik er in mijn hoofd een goede voorstelling van heb hoe het Nederlands moet klinken, kan het niettemin zijn, dat sommige factoren mij beletten, die norm te bereiken, aan die voorstelling het juiste recht te doen; dat behoeft niet altijd te leiden tot onbeschaafd spreken.
Ik heb hier een opname voor u gemaakt van een jongen, die een slechte ‘s’ spreekt. Bij het horen van deze opname zult u waarschijnlijk niet tot de conclusie komen, dat deze jongen een onbeschaafde uitspraak heeft, maar u zult wel iets afwijkends opmerken in de ‘s’. U zult dat zeker opmerken, dunkt mij, nu ik u daarop attent gemaakt heb.
- bandopname van spreker met ‘lelijke s’-
U zult deze articulatieafwijking niet onbeschaafd noemen. De spreker had een vooruitspringende bovenkaak, bovendien had hij in een vechtpartij een hoek van een voortand verloren, zodat hij bij het uitspreken van de ‘s’ niet die scherpe hoge toon kon bereiken, die wij daarbij in het Nederlands willen horen.
De articulatie van de Nederlanders, zeer in het algemeen genomen, is gekenmerkt door weinig gunstige eigenschappen. Meestal is de tonghouding, wanneer wij in gewone conversatie spreken, betrekkelijk slap en is de tong tamelijk ver in de mond teruggetrokken. Onze onderkaak is vaak weinig beweeglijk, zodat de klanken, die gesproken moeten worden met een wijde mondopening - zoals een (b)aa(l) en een (b)a(l) - vaak niet tot hun recht komen; de kaakopening blijft daarvoor te klein. Ook de activiteit van de lippen is vaak te gering, doch deze is nog wel eens onderhevig aan streekinvloeden. Zo zal men kunnen opmerken, dat deze activiteit in het oosten van ons land geringer is dan in het westen. Onze Nederlandse articulatiegewoonte komt meer overeen met die van het Engels dan die van het Frans.
| |
Fonemen
De spraakklanken, waarvan men gebruik maakt, zijn aan zekere beperkingen onderhevig. Wij kunnen veel meer spraakklanken maken dan wij in onze taal gebruiken. In onze ontwikkelingsperiode, waarin wij onze taal nog maar pas leren spreken, maken wij dan ook veel meer verschillende klanken dan wij later in onze taal toepassen. Wij gebruiken in die eerste ontwikkelingsperiode allerlei onderscheiden klanken, omdat alleen daardoor het goede verstaan mogelijk wordt. Later worden al deze tussenklanken verwijderd. De elementen, waarvan wij gebruik maken, worden tegenwoordig fonemen genoemd. Er is niet altijd eenstemmigheid over de definitie van het begrip ‘foneem’; ik zou mij willen bepalen tot deze gedachte: een foneem is het kleinste klankelement, waarmede wij verschil kunnen maken tussen twee woorden. U hoort dit duidelijk in het verschil in klank tussen de woorden ‘bak’ en ‘bek’. De twee elementen, die in deze woorden alleen verschillen zijn de ‘a’ en de ‘e’; deze noemen wij dus fonemen. Ook onderscheidt men een klankverschil in de woorden ‘bak’ en ‘bal’; hier zijn de ‘k’ en de ‘l’ de fonemen. Wij hebben in ons hoofd wel een voorstelling van dergelijke fonemen, doch wij realiseren die niet altijd op dezelfde wijze. Een goed voorbeeld hiervan is de Nederlandse ‘r’. U zult mij niet anders horen spreken dan met een r die gemaakt wordt door de trilling van de tong tegen de boventandrand. Er zijn Nederlanders die deze ‘r’ nooit spreken, die hem niet kunnen spreken. Zij maken gebruikt van de z.g. ‘huig-r’, die wordt gevormd achter in de mond doordat de huig neerhangt op de tong, door de luchtstroom even wordt opgetild, weer neervalt, weer wordt opgetild, waardoor een soortgelijk ratelend geluid ontstaat als u van mijn ‘r’ hoort. Tot mijn spijt kan ik zelf voor u de huig-r niet nadoen, maar ik
heb enige opnamen gemaakt van mensen die de huig-r wel kunnen uitspreken. Ik moet u alleen hiervoor waarschuwen: het verschil tussen de tong-r en de huig-r, die u te horen krijgt, is niet altijd gemakkelijk waarneembaar. Er is beweerd dat tussen de tong-r en de huig-r geen akoestisch waarneembaar verschil is. Ik hoop u met de volgende opname duidelijk te maken, dat dit wel zo is; er zijn er althans in Nederland zeker die dat wel horen. U zult de huig-r wat weker horen klinken dan de tong-r, omdat de huig een week orgaan is, terwijl de tong een veerkrachtige spiermassa is, die tegen een harde rand aanslaat.
- bandopname -
Dit zijn niet de twee enige mogelijke realisaties van het foneem. Er zijn er nog twee andere, waarvan er een niet als juist erkend wordt; dat is nl. de realisatie, waarbij de tong articuleert met een gedeelte van het palatum, d.w.z. het harde gehemelte. De uitspraak van woorden als ‘paard’ en ‘maart’ klinkt dan bijna als ‘paajt’ en ‘maajt’; de ‘r’ klinkt dus bijna als een ‘j’. Ik wil hieraan voorbijgaan, al is het een realisatie die men nog tamelijk veel hoort. Wel wil ik even spreken over de ‘r’, die wordt gerealiseerd door articulatie van de tong tegen het zachte gedeelte van het gehemelte. Hierbij hoort men in woorden zoals b.v. ‘sport’, een licht geschraap in de keel. Dit verschijnsel kan zelfs zo ver gaan, dat men feitelijk de ‘r’ niet meer hoort. Dit komt vooral voor in woorden, waarin de ‘r’ voorkomt achter de combinatie ‘sch’ (schrijven, schrapen, schrijnen). Het verdwijnen van de, ‘r’ bij de uitspraak constateert men ook, vooral in Haagse kringen, indien de ‘r’ voorkomt aan het eind van een woord na een klinker (‘haar’, ‘boor’, ‘maar’); men hoort dan slechts enigszins een ontkleuring van de vocaal en de ‘r’ is nagenoeg verdwenen.
- bandopname -
| |
Keuze uit mogelijkheden
Zonder zich ervan bewust te zijn, doet de taalgebruiker een keuze uit de verschillende mogelijkheden. Die keuze wordt hem eigenlijk voorgeschreven door zijn omgeving: heeft men een vader en moeder, die een tong-r gesproken hebben, dan zal men zelf ook een tong-r spreken; spreken de ouders een huig-r of keel-r, dan nemen de kinderen deze over.
| |
| |
Alleen bij voordracht en zang wordt vaak een opzettelijke keuze gemaakt; deze keuze valt, voor wat de ‘r’ betreft, zeer bewust ten gunste van de tong-r uit, omdat dit een belasting te minder betekent voor de bij sommige mensen toch al zwakke gedeelten van de keel en het velum, èn omdat die de articulatie naar voren haalt, waarop wij in Nederland zeer bijzonder gesteld zijn. Het is niet in Nederland alleen, dat wij deze keuze speciaal zo maken, doch ook in andere talen, zelfs in Engeland, getuige het volgende lied dat Kathleen Ferrier zingt.
- bandopname -
Ik wil u deze ‘r’ niet propageren. Ik laat alleen horen hoe de stand van zaken is in het algemeen en bij spraak en zang.
Soms verdwijnen er wel fonemen. Zij worden niet meer onderscheiden, althans door de meeste mensen niet. Zo zijn er b.v. twee ‘o’-klanken (‘bod’ en ‘bot’); de laatste wordt voor in de mond uitgesproken en klinkt wat helderder, terwijl de eerste wat donkerder klinkt en achter in de mond wordt gevormd. Voor de meesten van u zal dit geen foneem zijn; voor anderen echter waren deze klanken wezenlijk verschillend. U herinnert zich ongetwijfeld ‘Meester Pennewip’ van ‘Woutertje Pieters’. Hij kijkt een gedicht na van een van zijn leerlingen, dat luidt: ‘Ik heet Treintje Fop, en ik heb een muts op mijn kop’. De woorden ‘Fop’ en ‘kop’ klinken in zijn oor zo verschillend, dat hij vond dat die eigenlijk niet op elkaar rijmden. Deze foneemonderscheiding leeft nog slechts bij een deel van onze taalgebruikers en is voor een belangrijk gedeelte verdwenen.
| |
Wanneer onbeschaafd?
Wanneer nu kunnen wij de uitspraak van het algemeen Nederlands onbeschaafd noemen? Ik moet hier wel de term ‘algemeen Nederlands’ gebruiken, want ik wil spreken over het Nederlands, dat wij op het ogenblik tot elkaar spreken, het Nederlands dat u op school leert, het Nederlands dat u door de radio en de televisie hoort, het Nederlands dat u op de kansel hoort, het Nederlands dat u in de Staten-Generaal hoort. Ik spreek dus niet over het Nederlands, dat gesproken wordt door echte Groningse dialectsprekers, echte Drentenaren, echte Brabanders en Limburgers en ook niet over het platteland Hollands. Wanneer is nu het Nederlands onbeschaafd? De norm is vaag en vaak werken we meer op gevoel, dunkt mij, dan met vastomlijnde normen. Ik zal u twee voorbeelden laten horen van twee sprekers, die niet aan de norm voldoen.
- bandopname -
U zult verschillende elementen gehoord hebben, die u nog wel zult willen accepteren, maar u zult ook klanken herkend hebben, die u niet meer accepteert. Het tweede voorbeeld is eigenlijk nog markanter. Als bijzonderheid vertel ik u hierbij dat deze jongeman zat in een hoog leerjaar van de kweekschool en in hetzelfde leerjaar, waarin deze opname gemaakt is, eindexamen moest doen, waarna hij voor de klas kwam te staan in een lagere school! Aan hem zijn dus op het ogenblik waarschijnlijk vele kinderen toevertrouwd, die in hem voor een deel althans hun norm zoeken voor het beschaafde Nederlands dat zij moeten leren!
Zo treft ons in deze opname de uitspraak van de ‘e’ en ‘o’, met name woorden als ‘sterreve’, waarin de svarabhakti-vocaal, de z.g. ‘tussenvocaal’ zo duidelijk te horen is. Soms hoort men dit woord ook nog uitspreken met een te nauwe è, zodat de uitspraak gehoord wordt als ‘stirreve’.
Een al te schraperige ‘g’ wordt niet geaccepteerd; evenmin een stemloze ‘v’; het woord ‘leven’ als ‘lefe’ uitgesproken vindt u niet mooi, maar ook niet als ‘leevve’. Een dikke ‘l’, zoals in de woorden ‘veel’ en ‘rails’, horen wij ook niet graag. Willen wij van ‘onbeschaafd Nederlands’ spreken, dan moet een aantal van deze afwijkingen toch wel tegelijkertijd aanwezig zijn. In de eerste opname van wat ik onverzorgd Nederlands wil noemen, hebt u verschillende goede naast sommige slechte dingen gehoord; dan aarzelt men nog ten aanzien van de uitspraak over de vraag of men hieraan de kwalificatie ‘beschaafd’ of ‘onbeschaafd’ moet geven.
| |
De norm is een ideaal
Er wordt ook in Onze Taal aanmerking gemaakt op de onbeklemtoonde vokaal die men vaak hoort in woorden als banaan, tabak, chauffeur, plafond; men hoort dan in feite ‘benaan’, ‘tebak’, ‘sjefeur’, ‘plefon’. Is het onbeschaafd als men iemand vraagt ‘wilt u een ‘sigret’, of moet men dit woord, zo men voor beschaafd wil doorgaan, zeer nadrukkelijk uitspreken als ‘sigaret’. Ik wil dit vraagstuk in uw midden leggen om het voor uzelf te overwegen. Ik zou u hierbij alleen willen aanraden: luistert u eerst eens naar uzelf voordat u een oordeel velt over een ander! Kan men zeggen dat iemand niet algemeen beschaafd Nederlands spreekt indien hij zegt ‘hoev'l heb je d'r’, in plaats van ‘hoevéél heb je er’?
U ziet dat het zeer moeilijk is en dat onze norm kennelijk een ideaal is waarnaar wij streven. Is een woord als ‘bevoorbeeld’ beneden dat ideaal? Erger wordt het natuurlijk als men spreekt van ‘bevobbeelt’, of ‘befobbelt’?
Spreken wij in woorden als ‘telefoon’, ‘telegraaf’ en ‘televisie’ de eerste lettergreep als een ee-klank uit, zeggen we een i van pit, of maken we hier een z.g. stomme-e van? Ik hoorde onlangs zeggen ‘vanav'nd gaan we naar de Tille’! Uit de rest van het verhaal bleek, dat bedoeld werd dat men bij de buren naar de televisie ging kijken!
| |
‘Dorrup’
De svarabhakti-vokaal geeft ook moeilijkheden. We mogen niet lettergreep-voor-lettergreep zeggen: ‘op 't dorrup’, ‘in 't parruk’, ‘aan m'n arrum’. Spreekt men echter ‘arm’ heel scherp uit, dan krijgt men toch ook weer een niet prettig aandoende scherpe articulatie. Bezuiden de grote rivieren is men in het algemeen minder kwistig met de svarabhakti-vokaal dan hier in het noorden. Ontbreekt hij geheel dan wijken wij van de norm af, doch hij mag ook niet al te sterk klinken. Wil
| |
| |
men de klank van de letter ‘k’ in woorden als ‘parken’, ‘werken’ op de juiste plaats krijgen, dan hoort men onvermijdelijk een lichte toonloze e tussen de ‘r’ en de ‘k’. Ook dit vraagstuk van de svarabhakti-vokaal is moeilijk op te lossen: het is duidelijk dat hij niet te zeer mag klinken, maar hij kan ook niet volkomen gemist worden. Maar als wij gaan werken met de zwaarte, de sterkte van de hoorbaarheid, dan introduceren wij een vaagheid in de norm, die daaraan alle exactheid ontneemt.
| |
Tweeklanken
Wanneer wij een tweeklank zoveel mogelijk als één klank gaan uitspreken, keuren wij dat af. De Haagse uitspraak van het woord ‘huis’, waarin men een klank hoort die het midden houdt tussen de zuivere ‘ui’- en de doffe ù-klank, keuren we af, evenals de uitspraak van ‘koud’, waarin we een neiging horen naar de doffe-ò-klank en evenals het Amsterdamse ‘vaaf’. We zullen echter ook niet zeggen dat ‘vaif’ beschaafd Nederlands is of ‘vaòf’, en we aanvaarden ook een uitspraak als ‘huijs’ niet. Men zal zich kunnen voorstellen dat er mensen zijn die een zekere angst hebben voor die tweeklanken, en die maar trachten zoveel mogelijk ‘klinkers’ te spreken om toch in ieder geval de klanken niet onbeschaafd uit te spreken. Het is lange tijd in Den Haag ‘bonton’ geweest, woorden als ‘huis’, ‘thuis’ scherp voor in de mond uit te spreken, omdat men anders nooit weet of men wellicht even over die gevaarlijke grens heen komt. Men hoort daarom ook door de radio tegenwoordig veel spreken van ‘bui-en’, om een duidelijke uitspraak van de ‘j’ hier vooral te vermijden.
| |
Dialect en plat
Het is de moeite waard, om ons eens af te vragen, waarom wij uitspraken zoals ‘maajnen’ en ‘boumen’ zo verschrikkelijk onbeschaafd vinden. Noemen wij eigenlijk de uitspraak van iemand, die dialectische eigenaardigheden heeft, onbeschaafd? Er is een artikel van prof. dr. C.B. van Haeringen van 1924 ‘Eenheid in de Nederlandse uitspraak’, waarin hij deze vraag onomwonden bevestigend beantwoordt. Hij zegt: ‘Elke afwijking op deze algemene norm die wij algemeen beschaafd noemen, is onbeschaafd, want hij voldoet niet aan de norm van beschaafd’. Moeten wij dus het spreken van de Nijmegenaar, die gewaagt van ‘regen’ en ‘wegen’, waarbij een zachte ch-klank te horen is, als ‘onbeschaafd’ betitelen, omdat wij de g-klank veel scherper uitspreken? Moeten wij de Limburger, die het woord ‘water’ met een volle ‘w’ uitspreekt met beide lippen, er van betichten dat hij geen beschaafd Nederlands zou spreken, omdat wij zelf de ‘w’ uitspreken met de onderlip tegen de boventanden? Mogen wij de scherp gearticuleerde geaspireerde ‘t’ in de ‘Mart-h-init-h-oorn’ van de Groninger veroordelen, of de scherp gearticuleerde ‘t’ van de man, die in Noordwijk of in Katwijk geboren is? Is de eindnasaal in woorden als ‘lopen’, die wij in onze oostelijke provincies zo duidelijk en scherp horen beschaafd of onbeschaafd? Of zijn wij op deze punten wat verdraagzamer?
Van Haeringen is in zijn eerder genoemd artikel van oordeel, dat dit ‘provincialisme’ wel wordt afgeleerd door degenen, die zuiver Nederlands willen spreken. Het is mogelijk, maar ik zal dergelijke provincialismen niemand kwalijk nemen. Meestal vinden wij hier in het westen het een schilderachtige eigenaardigheid. Eigenlijk is het zo, dat de uitspraak die wij in het zuiden en oosten van ons land horen, tamelijk voldoet aan ons ideaal. We vinden dat onze uitspraak van de ‘g’ in een woord als ‘dacht’ te schraperig klinkt en wij vinden het daarom plezierig ons te kunnen optrekken aan de vloeiende uitspraak van de zuiderlingen, omdat wij dan iets meer komen in de richting van ons ideaal. Hoe staat het nu met de ‘ee’ en de ‘oo’ die wij in onze westelijke grote steden zo vaak als ‘ei’ en ‘ou’ horen? Hier komen wij op het terrein van de typische westelijke plattelandseigenaardigheden. Zodra wij mensen horen die plat Hollands spreken, zullen wij uitspraken horen die zo ongeveer klinken als ‘beine’ en ‘boume’, met verschillende nuances; men hoort niet ‘mijn’ maar ‘maajn’. Daaraan hebben wij ons ontworsteld. Wij hebben ons geëmancipeerd uit het Hollandse dialect. Het algemeen Nederlands, zoals dat op het ogenblik tot stand gekomen is en gesproken wordt door ons allemaal, is gebaseerd op het Hollandse dialect en wij voelen ons een beetje bedreigd door die ‘ei’ en ‘ou’ om ons heen, want wij hebben ons daaraan met moeite ontworsteld. Wij willen ons door onze taal kunnen onderscheiden; dit wordt juist door die platte klanken verhinderd. Vandaar dat wij er zo onverdraagzaam tegenover staan.
Ik wil u thans een opname laten horen van Nederlands op een Drentse basis. Ik geloof, dat u daar heel anders tegenover zult staan dan tegenover de opname van de aanstaande onderwijzer, die u zo juist hebt gehoord, want dat was Hollands op een Hollandse dialectische basis.
- bandopname -
U hoort dat b.v. de ‘a’ iets palataler is, iets verder vóór in de mond ligt dan bij ons en iets minder vol van klank is; de ‘ui’ is iets minder tweeklank.
Ik zou u hier weer de vraag willen voorleggen: is dit onbeschaafd of niet? Zo ja, vindt u het dan even onbeschaafd als de taal van die aanstaande onderwijzer die u zoëven hebt gehoord. Ik heb de indruk dat u tegenover dit Drentse dialect verdraagzamer zult staan.
| |
Invloed van de letter
Op het ontstaan van de uitspraak, zoals wij die op het ogenblik kennen, heeft de letter ook een grote invloed uitgeoefend. Het is een van de verdiensten van prof. Kloeke, dat hij dit in een van zijn publikaties zo duidelijk heeft aangetoond. Wij zeggen ‘ligt’ en niet ‘legt’, ‘door’ en niet ‘deur’; wij zeggen niet ‘vaar’ en ‘moer’ maar ‘vader’ en ‘moeder’, niet ‘zel’ maar ‘zal’, niet ‘meugen’ maar ‘mogen’, niet ‘wier’ maar ‘werd’, niet ‘gezeit’ maar ‘gezegd’, niet gesturven’ maar ‘gestorven’. Vooral de achttiende eeuw heeft zich gericht naar een hoge norm. Onze norm is kennelijk een ideaal, ten dele bepaald door een spelling. Hoe sterk de invloed van die spelling is, wil ik met een
| |
| |
enkel voorbeeld demonstreren. De vorm ‘langzaam’ b.v. werd van oudsher in Nederland uitgesproken met een ‘s’ onder invloed van de vóór de ‘z’ voorkomende k-klank. Het aantal Nederlanders, dat hier een duidelijke ‘z’ begint uit te spreken, neemt toe. Ik krijg dat niet alleen in mijn praktijk op school te horen, maar ook bij de studenten in Leiden, die Nederlands studeren en waarvan je in zekere mate zou verwachten - al behoeft dat niet per se het geval te zijn - dat zij perfect Nederlands spreken.
De leesuitspraak van het woordje ‘het’ is iets, waar ik al jarenlang op het gymnasium tegen strijd. Van de eerste klas af begin ik erop te hameren dat ‘hèt’ niet bestaat. Ik heb altijd ‘ut’ gezegd; Ik ben er zeker van, dat u het straks ook zegt. U vraagt niet aan iemand: ‘Heb je hèt kaartje’, maar: ‘Heb je 't kaartje’. ‘Het’ bestaat alleen in het papieren leven, maar vandaar uit wordt het in de gesproken taal getrokken, en er zijn mensen, die hoewel zonder papier voor publiek sprekend, toch ‘hèt’ zeggen.
Een typische invloed heeft de uitspraak van het lidwoord ‘een’ ondergaan. In het algemeen zal niemand spreken van één paard voor één wagen. Maar er is op school een groep, die het niet dadelijk en niet gemakkelijk afleert. Als ik nl. een kind in de klas voor het eerst een leesbeurt geef en ik hoor, dat het het lidwoord ‘een’ met de volle ‘ee’-klank uitspreekt, dan is het in 95% van de gevallen een kind van een katholieke school. Het is een uitspraak, die kennelijk voortleeft in katholieke kring. Ik heb het ook wel eens van de kansel af horen zeggen.
Er zijn ook nog altijd mensen, die menen ‘nestje’ en ‘kastje’ precies zo te moeten uitspreken met duidelijke articulatie van alle daarin voorkomende medeklinkers omdat het zo geschreven staat. Dan zijn er nog de uitspraakmogelijkheden van woorden als ‘zestig’ en ‘zeventig’, maar ik geloof dat ik dit voor lezers van ‘Onze Taal’ nog slechts behoef aan te stippen.
Eigenlijk is de conservering van de eind-n in ons leven ook voor een deel een gevolg van spellingconservatisme; wij zeggen de ‘n’ in woorden als ‘lopen’, ‘schrijven’, ‘stoelen’ hier in het westen niet, doch in het noorden wel. Wij horen de ‘n’ graag, ofschoon hij in de taal eigenlijk nauwelijks aanwezig is.
| |
‘Mooi doen’
De invloed van de affectatie is er natuurlijk nog steeds. Men denke aan de vernauwde ‘a’, die u hier in Den Haag kunt horen en waarvan Van Haeringen heeft voorspeld, dat hij nog sterker zou toenemen. Ik geloof niet dat die voorspelling is uitgekomen. U allen kent natuurlijk ook de hier in Den Haag bestaande neiging om de e in ‘tennissen’ en ‘kennissen’ uit te spreken als een zachte à-klank, dus als ‘tannissen’ en ‘kannissen’, een affectatie die een tegenhanger vormt voor het onbeschaafde ‘stirreve’.
| |
‘Geleerd doen’
Bij de uitspraak van vreemde woorden doen wij graag geleerd. Een omroepster die de platen aankondigt, welke de PTT over de radiodistributie uitzendt, meent woorden als ‘andante’ en ‘allegro’ nog op zijn Italiaans te moeten uitspreken. Spreekt u het woord ‘agitatie’ uit met een g-klank of met een zj-klank. Waar legt u de klemtoon bij woorden als Odeon en Thalia? Spreekt u van een ‘magnolia’ met een Hollandse ‘g’ of van een ‘manjolia’. Ook hier vindt men een vorm van sommige mensen om zich van de massa te onderscheiden door het net even anders te doen dan men het gewoonlijk doet.
Zegt u ‘offisieel’ en ‘spesiaal’ of spreekt u deze woorden uit als ‘offisjeel’ en ‘spesjaal’? Spreekt u over een ‘pasiënt’ of van een ‘pasjent’? Hoe is dit bij de woorden ‘repetitie’, ‘consternatie’, ‘promotie’? Sommigen spreken onder invloed van het Frans hier alleen een ‘s’-klank uit; anderen spreken de ‘ts’ uit.
| |
Wie spreekt beschaafd?
De slotvraag, die ik met u wil behandelen is deze: wie spreken er nu eigenlijk beschaafd Nederlands? Wie spreken er volgens de norm en wie overschrijden nooit die norm? U kent het befaamde sprookje, dat het de Haarlemmers zouden zijn; in die stad zou het beschaafdste Nederlands worden gesproken. Prof. Kloeke heeft zich vaak met die vragen bezig gehouden. Ik heb hem eens een staaltje Haarlems horen weggeven, waaruit duidelijk bleek dat het in Haarlem niet zo gunstig gesteld was als algemeen werd aangenomen, waarmee dat sprookje grondig de wereld uit geholpen is.
Misschien geeft het onderwijs een zekere garantie. Misschien spreken de mensen die middelbaar en hoger onderwijs genoten hebben, beter dan mensen die dat niet gehad hebben. Misschien horen ook de onderwijzers daarbij, maar na de opname van zoëven is een zekere aarzeling hier toch wel even gepast.
Maar nogmaals, ook die middelbare scholen en universiteiten geven geen voldoende garantie. Ik was eens op een vergadering, na afloop waarvan een collega - een classicus, docent aan een gymnasium - mij vroeg ‘eijt je meij’, waaruit ik begreep dat hij bedoelde te vragen of ik wilde meerijden. Zijn bedoeling bleek echter te zijn, te weten of ik mee bleef eten.
Om algemeen beschaafd Nederlands te spreken moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Het gehoor moet goed zijn. Indien de hoge s gesproken wordt in de buurt van 6000-8000 Hz, zal iemand die een tekort in zijn gehoor heeft, een benedenwaartse bocht in de kurve, deze s nooit goed kunnen leren spreken; zo geldt dit voor alle spraakklanken. Het zijn conglomeraten van verschillende trillingsgetallen en wanneer men die trillingsgetallen niet goed hoort kan men ze ook niet goed nadoen.
Voorts moeten de spraakorganen gezond zijn. U hebt het zo juist gehoord bij de man, die een gebrek aan zijn tanden had; hij kon geen behoorlijke s meer uitspreken. Het milieu moet het beste voorbeeld geven. Dat is overigens op zichzelf ook geen voldoende garantie, hetgeen u blijkt wanneer ik u zeg dat de a.s. onderwijzer, wiens stem u op de band hebt gehoord, een zoon was van een dominee; ik neem aan, dat de vader het op de kansel toch beter doet. Niettemin heeft degene die geboren is in een beschaafd milieu, iets voor. Hij behoeft er niets extra's voor te doen. Dat is een grote voorsprong.
| |
| |
| |
Verzorging van de uitspraak
Maar in ieder geval moet, ongeacht hetgeen van de hiervoren genoemde voorwaarden al dan niet vervuld is, het streven naar een goede uitspraak aanwezig zijn. Wanneer wij niet voortdurend de zorg voor onze uitspraak in acht nemen, wanneer wij niet voortdurend luisteren naar ons zelf en niet ons zelf controleren op het moment waarop wij bezig zijn te spreken, wanneer dat streven naar een voortdurende zelfcontrole op een goede uitspraak nooit aanwezig is, dan zal er van een goede uitspraak weinig terecht komen. Alleen verzorging van onze taal, kan de uitspraak op een redelijk peil houden. Het Nederlands mag dan een taal zijn met doffe klanken, dat neemt toch niet weg dat de vele klinkers en goedklinkende medeklinkers aan die taal toch een klank geven, die dichters tot een element van grote schoonheid hebben gemaakt. En het is de moeite waard onze taal te cultiveren.
|
|