Kinderen is ze dol op!
‘Kinderen is ze dol op? Nee, zoiets zult u van mij niet horen.’ Pas op, u vergist u. De bandopnemer zou het u bewijzen. Tenminste: de kans daarop is heel groot, want in verreweg het grootste deel van ons taalgebied is die constructie bekend. Maar veel mensen zijn zich niet bewust dat ze hem gebruiken, zoals ook massa's mensen bij hoog en bij laag volhouden dat ze nooit zeggen: ‘Toen zegt m'n man na een week of wat zegt ie:...’.
We vormen ons een ideaalbeeld van de manier waarop we spreken, en als iemand zegt dat de werkelijkheid daar niet aan beantwoordt, dan worden we boos. En als de bandopnemer het zegt? Die kun je als volwassene moeilijk een schop geven, dat staat zo gek. Wat dan? Doodgewoon aannemen dat de werkelijkheid anders was dan het ideaal, dat we bereikt dachten te hebben. En daarin berusten, althans in ons geval.
‘Vindt u dat dan goed Nederlands? Kinderen is ze dol op? Het is je reinste kromtaal. Ik zou me schamen om het... Nee, ik wil zeggen: ik schaam me dood dat ik mezelf erop betrap. En nu wilt u dat nog goedpraten ook. U werkt taalbederf in de handen. Tegenwoordig...
Als uw protest afgelopen is, waag ik een simpele opmerking. Weet u dat de moderne taalkunde geen andere wet kent dan het gebruik? Weet u dat die alleen met feiten rekening houdt? Dat die de bandopnemer hoog vereert, en niets anders doet dan proberen om achteraf wetten te ontdekken die het levende taalgebruik bepalen?
Let wel: ik geef u niet de raad om te gaan schrijven: ‘Kinderen is ze dol op. Zulke dingen heb ik niet van terug. Wat u nou doet, heb ik niks mee te maken. Wijn houd ik niet van. Zo'n meisje zou ik wel mee willen dansen.’ Maar u hoeft per se niet bang te zijn om die constructie in uw levende taal te gebruiken. En als u goed kunt luisteren, zult u er plezier aan beleven als u ook uw buren erop kunt betrappen. Misschien zult u zelfs in een brief aan een goeie vriend zo'n zin eens gebruiken. Kijk maar eens hoe die reageert.
Onze officiële schrijftaal wil er heel beslist niets van weten. Goed, daar berusten we in. Maar we mogen intussen toch wel over de constructie praten? Het Engels heeft iets wat erop lijkt: ‘railway engines were shot up’. Je kunt dat vertalen met ‘er werd op locomotieven geschoten’ of beter ‘locomotieven werden beschoten’. Maar met die laatste vertaling is het voorzetsel weg, waar we het van moeten hebben.
Overigens: ik verslijt u niet voor Anglomanen; ik begrijp dat zoiets ver beneden uw waardigheid is. Mijn argument is dus niet: het Engels kent de constructie, dus moet ook het ABN hem maar gaan schrijven. Beslist niet. Ik ben juist zo blij dat het ABN iets totaal anders is dan het Engels. Ik wou u alleen laten zien dat dit sóórt constructies tot ver buiten het Nederlands bekend is. Ook binnen het Duitse taalgebied komen ze voor.
Er zijn duidelijke verschillen met het Engels, maar daar willen we het nu niet over hebben. Ik zal u wat laten zien van de regels die in deze ‘wanconstructie’ heersen. Waarom gaat de omzetting in de eerste zin wel en in de tweede niet?
1. | op zo'n vloer kun je toch niet gaan dansen; zo'n vloer kun je toch niet op gaan dansen. |
2. | op zondag kun je toch niet gaan dansen; zondag kun je toch niet op gaan dansen (uitgesloten). |
In de laatste zin lijkt het of je boven op de zondag danst! Laat ik van deze ene regel dit zeggen: op zo'n vloer is veel sterker met dansen verbonden als op zondag. Het eerste zinsdeel met op is veel centraler, veel belangrijker. En daar ligt de oorzaak van de verplaatsbaarheid van op.
Een andere regel vinden we als we naar de plaats kijken, waar op zo'n vloer staat:
1. | op zo'n vloer kun je toch niet dansen; zo'n vloer kun je toch niet op dansen. |
2. | je kunt op zo'n vloer toch niet dànsen; je kunt zo'n vloer toch niet op dànsen (uitgesloten). |
Nu heb ik accentjes moeten zetten, om geen dubbelzinnigheid te veroorzaken, want de vloer òp dansen zou desnoods kunnen. U ziet dus: alleen vanuit het eerste zinsdeel kan zo'n voorzetsel verplaatst worden naar achter.
‘Naar achter’ zeg ik nu en dat klinkt wat vaag. Om precies te zijn, moet ik zeggen: naar een plaats vlak voor de onbepaalde wijs (in ons geval dus dansen). We kunnen nog wel wat nauwkeuriger zijn; kijkt u maar naar het volgende tweetal voorbeelden. Het verplaatste voorzetel is daar gespatieerd:
al zulke vragen moet je niet zo in op gaan
al zulke vragen moet je niet zo op in gaan.
Is dat verplaatste voorzetsel nog wel een voorzetsel? Is het geen bijwoord? Is het toeval dat het zo intiem met dat werkwoord verbonden is?
Alleen op de laatste vraag geef ik nog een antwoord: nee. Als ik zeg:
je moet niet zo op gaan... al die vragen,
je moet niet zo in gaan... al die vragen,
dan hebt u allang het voorzetsel ingevuld. Dat ‘vloeit automatisch voort’ uit het gebruikte werkwoord. Als u zich nog iets van uw schooltijd herinnert, dan zult u