heeft dit proces aanzienlijk versneld - van een eigen volk met een eigen taal te zijn, toen was het gedeeltelijk te laat, toen zaten wij met een schrijftaal. De gewone taal is intussen verder gegaan en zo is die enorme kloof ontstaan. Deze kloof is door de Tachtigers nog wijder gemaakt, want een van de rampen die ons getroffen hebben, is de beweging van Tachtig (ik bedoel niet in letterkundig opzicht, maar in taalkundige zin). De kloof tussen geschreven taal en volk is daar nog ‘onoverbrugbaarder’ geworden. Daarvóór had men het idee dat ieder het recht had een gedichtje te schrijven; iedereen had thuis een z.g. poëziealbumpje waarin zijn rijmpjes werden geboekstaafd. Deze beminnelijke gewoonte die ons in contact hield met het creatieve element van de taal, is door Van Deijssel weggesnauwd. Vanaf 1885 was schrijven de bezigheid van zeer verfijnde geesten.
De taal is het voornaamste instrument van de journalist. Ik ben zelf helaas geen journalist (het lijkt me een heerlijk beroep, maar ik mis de gave om heel snel te denken en te schrijven). Ik zeg dat ik de journalist benijd, maar ik beklaag hem ook. Ik benijd hem in zoverre als hij het vermogen bezit, de geheimzinnige kwaliteit, om ergens te zijn, te kijken en dan thuis onmiddellijk op te schrijven wat er gebeurd is. Dat is een benijdenswaardige gave, maar ik begrijp toch niet goed het plezier van deze bezigheid.
Weet u, wat voor mij het aardige van schrijven is? Dat is het vinden van het juiste woord. De beloning van schrijven zit niet zozeer in het honorarium van de uitgever (want dit is te verwaarlozen), maar in de enorme voldoening die u hebt als u, na lang zoeken, dat wat u wilt zeggen, geformuleerd hebt. Zo, dat de huid van het woord strak om het begrip zit. Dat geeft een enorme vreugde, als u die zin overleest en kunt zeggen: ja, wat daar staat, dat heb ik werkelijk bedoeld. Dat is een scheppende daad die een ernstige concentratie vereist en een verliefdheid op het woord, een verliefdheid die de journalist vreemd is. Hij is gedwongen snel toe te tasten en uit die schatkamer in de tijd van enkele minuten te halen wat er te halen is, soms is het goud, maar het is ook wel eens roest. Hij vindt tot zijn beschikking daar in die schatkamer klaarliggen een 200-tal gemeenplaatsen. Nu moet u niet denken dat ik de journalist ook maar iets verwijt, er is nooit iemand iets te verwijten. Wij zijn allen (met een grote marge die ik aanneem voor de vrije wil) pionnen op een veel groter bord waarvan wij de spelers niet kennen. Wij leven in een versneld tempo, alles gaat tienmaal harder dan vroeger, zelfs sprekers worden door voorzitters gemaand. In dit enorme tempo is het toch duidelijk dat de journalist onmogelijk aan de bekoring kan weerstand bieden om het denken op te geven en het pasklare woord te pakken en de ‘het-wil-mij-voorkomen’ zin te gebruiken. Onze taal bezit een groot aantal gemeenplaatsen.
Die discrepantie tussen een spreek- en schrijftaal heeft overigens ook een voordeel. Van dat voordeel wordt o.a. gebruik gemaakt door een man als Simon Carmiggelt, want wanneer u op een vrij banale situatie het kleed werpt van de schrijftaal, krijgt u een humoristisch effect. Als hij b.v. waarneemt dat een oude man in een café half zat naar de toonbank strompelt, om daar een glaasje te vatten en hij zegt: ‘de grijsaard spoedde zich naar de tapkast’, dan gebruikt hij schrijftaal. Dat spoeden is hier geestig, want hij ‘spoedt’ zich niet. Hier wordt expres het vel niet om het begrip getrokken; er blijven rimpels over. Die kans biedt de Nederlandse taal veel meer dan de andere talen en daarom is Nederlandse humor die zich hierop baseert, onvertaalbaar. U kunt natuurlijk dat nooit overbrengen, omdat de andere talen met de spreektaal zijn meegegroeid. Daar is veel meer een congruentie gebleven; zij kennen die kloof niet.
Is er iets tegen te doen dat wij slecht spreken en slecht schrijven? Ik ontmoet vaak mensen die zeggen: taal is een organisme dat zich ontrekt aan ons ingrijpen, dat is een gedetermineerde plant en je kunt daar niets aan doen. George Orwell (die ik persoonlijk goed gekend heb) geeft echter voorbeelden van uitdrukkingen in de Engelse taal die door het gehoon van journalisten verdwenen zijn. Daar is namelijk in Engeland niet alleen één Charivarius zoals wij die hadden, maar men heeft daar een heel leger van bewakers van de Engelse taal. Het besef in Engeland (hetzelfde heb ik ook in Frankrijk opgemerkt) dat wij hier te maken hebben met een grote schat, ons overgeleverd van onze voorouders, is zeer groot.
Wij gaan met dat bezit zeer slordig om; ginds heeft men allerlei cipiers die de taal bewaken. Orwell geeft twee voorbeelden van uitdrukkingen in kranten die om de regel bijna voorkwamen en die in 6 maanden tijd uit alle kranten in Engeland verdwenen zijn, eenvoudig door het sarcasme van een paar journalisten die ze op de hak namen. Die twee uitdrukkingen: ‘to explore every avenue’ en ‘to leave no stone unturned’. Die twee uitdrukkingen zijn uit het Engelse schrijfgebruik in de kranten absoluut verdwenen, doordat een paar mensen zich die inspanning van de tegenwerking getroost hebben. Ik vind dit een buitengewoon moedgevende bijzonderheid die ik u niet wil onthouden. Wordt er hier slecht gesproken, dames en heren, en slecht geschreven? Ja. Ik wil, met voorbijgaan van andere oorzaken, u wijzen op een verschijnsel dat misschien uw aandacht ontsnapt is, nl. de angst van ons Nederlanders voor het pathos. Wij zijn als de dood voor pathetiek. Dit komt tot uitdrukking in het verkleinen van de taal. Wij spreken niet van een kop koffie, zoals in Duitsland of Frankrijk, maar van een kopje koffie. Is ons dat zelfs nog te machtig, dan kun je nog een kleintje koffie bestellen. Wij praten voortdurend ‘op de hurken’, wij leven in één ‘fobie’ ons aan te stellen. Dat is de grote angst van elke Nederlander waardoor hij zich in een aanhoudende toestand van ‘understatement’ bevindt, een beminnelijke eigenschap maar is tevens een gevaarlijke. U merkt dat ook in de radio, bijvoorbeeld in driekwart van de hoorspelen spreken de spelers ‘plat Nederlands’, aanzienlijk ‘platter’ dan in het werkelijk leven zelfs geschiedt; dit is ook angst om zich aan te stellen. Ikzelf heb de naam van ‘precieus’ te zijn omdat ik mijn best doe om een zin af te maken: dit is ook ongebruikelijk.