klinkers maken, als je alle klinkers gebruikt? Dat zijn er heel wat; kijkt u maar:
pa |
pap |
pak |
ka |
kak |
kap |
a |
pe |
pep |
pek |
ke |
kek |
kep |
e |
pi |
pip |
pik |
ki |
kik |
kip |
i |
po |
pop |
pok |
ko |
kok |
kop |
o |
pu |
pup |
puk |
ku |
kuk |
kup |
u |
paa |
paap |
paak |
kaa |
kaak |
kaap |
aa |
pee |
peep |
peek |
kee |
keek |
keep |
ee |
pie |
piep |
piek |
kie |
kiek |
kiep |
ie |
poo |
poop |
pook |
koo |
kook |
koop |
oo |
puu |
puup |
puuk |
kuu |
kuuk |
kuup |
uu |
poe |
poep |
poek |
koe |
koek |
koep |
oe |
pui |
puip |
puik |
kui |
kuik |
kuip |
ui |
pei |
peip |
peik |
kei |
keik |
keip |
ei |
pau |
paup |
pauk |
kau |
kauk |
kaup |
au |
peu |
peup |
peuk |
keu |
keuk |
keup |
eu |
pə |
pəp |
pək |
kə |
kək |
kəp |
ə |
In totaal hebben we dus met 16 klinkers en twee medeklinkers 7 × 16 = 112 éénlettergrepige woorden kunnen vormen. Over de twee-, drie- en vierlettergrepige spreken we nog niet eens. De wiskundigen onder onze lezers kunnen vlug uitrekenen hoe groot het totale aantal woorden wordt, dat dan met die klanken gevormd kan worden. Ze moeten daarbij dan niet vergeten dat we vanaf de tweelettergrepige woorden bovendien nog verschil in klemtoon als vermenigvuldigingsfactor moeten behandelen. Denk aan voornáám tegenover vóórnaam of aan kánon tegenover kanòn.
Maar we blijven verder nu bij onze eenlettergrepige. De schuin gedrukte geven aan welke woorden werkelijk bestaan in het ABN. Van de 112 zijn dat er dus in totaal maar 50 ofwel 45%. Ik verzeker u dat dit een ongewoon hoog percentage is. Als u dezelfde proef zou nemen met de medeklinkers z en ng, dan zou u van de 112 mogelijkheden maar 12 verwerkelijkt vinden, ofwel 11%. Bovendien kunt u die proef doen met twee medeklinkers die samen in het ABN een groepje kunnen vormen aan het begin of aan het eind van een woord, bv. de s en de p. U zou dan veel meer rijtjes gekregen hebben als zoëven; kijkt u maar:
pa |
pap |
pas |
sa |
sas |
sap |
a |
spa |
psa |
aps |
asp |
pe |
pep |
pes |
se |
ses |
sep |
e |
spe |
pse |
eps |
esp |
pi |
|
po |
|
(spsa asps) |
|
(spse esps) |
|
Ik heb de laatste twee rijtjes tussen haakjes gezet, omdat die medeklinker - groepen in het ABN vrijwel uitgesloten zijn binnen een eenlettergrepig woord.)
Alles door elkaar genomen, kunnen we dus gerust zeggen dat verreweg het grootste aantal mogelijkheden tot woordvorming nooit werkelijkheid wordt. Er is dus nog een reservevoorraad, als we dat zo mogen uitdrukken. Rekenen we die van de meerlettergrepige woorden erbij, dan bedraagt die reserve waarschijnlijk meer dan 90%!
Is het dan niet de moeite waard om die te gaan aanspreken? Waarom hebben de talen dat tot dusver zo weinig gedaan? Vooral bv. het Frans dat wemelt van de homoniemen, van woorden dus met dezelfde klanken, maar met verschillende betekenis. Zijn soldaten en die soldaten klinken daar allebei gelijk: sè solda. Dat lijkt een bijzonder verwarrende toestand. In andere gevallen is het nog een graadje erger: honderd, bloed, zonder, richting en zich er worden allemaal uitgesproken als sa met de neusklank a. Ligt het hier dan niet voor de hand om een aantal synthetische woorden te hulp te roepen? Om kunstmatig in te grijpen, waar de taal in vroeger eeuwen de moeilijkheid soms oploste door ontlening? En nog meer lijken synthetische woorden een aangewezen oplossing als we nieuwe begrippen een naam moeten geven. Stel, we krijgen als opgave: namen te geven aan duizend onderdelen van een intercontinentaal ballistisch raket. Met duizend synthetische woorden zouden we binnen één of twee dagen klaar zijn. En dat terwijl het nu soms maanden kost om goede namen te vinden voor 20 nieuwe dingen!
Elk synthetisch woord voldoet immers aan die grote eis dat een woord zich van alle andere moet onderscheiden, desnoods maar door één ding: één klank, één accent kan voldoende zijn. Wat let ons dan toch om de hele nieuwe woordvorming synthetisch te maken? Kunstwoorden zijn immers bovendien nog minimaal kort? Waarom noemen we een straaljager dan geen bu, een straaljagerpiloot geen lu, een straaljagermotor geen zu, een straaljagerlesvliegtuig geen tu en een straaljagerlespiloot geen mu?
We zouden dan niet meer hoeven te zeggen: ‘De straaljagerlespiloot zette de straaljagermotor in het straaljagerlesvliegtuig te vroeg aan’. Dat zou simpelweg worden: ‘De mu zette de zu in de tu te vroeg aan’.
Natuurlijk zou daar in het begin wat om gelachen worden, maar de mensen wennen vlug aan het nieuwe, vooral als dat praktisch is zoals hier.
Is het werkelijk in alle opzichten praktisch? De ouderwetse taalkunde vond de taalkundige veel knapper dan de taal zelf. De moderne taalkunde heeft door veel diepere onderzoekingen een diepe eerbied gekregen voor de taal, zoals we al opmerkten.
Is het werkelijk zo dwaas dat bv. het ABN zoveel samenstellingen kent en zo weinig enkelvoudige woorden? Zou verstoring van het bestaande evenwicht ernstige gevolgen hebben?
Natuurlijk. Het geheugen zou immers op een ondraaglijke manier belast worden! Stel u voor dat appelboom, appelschil, appelvla, appelmoes, appeltaart, appelbeignet en appelbol respectievelijk flu, moek, ron, slui, taan, krij en gno zouden heten. Dat pereboom, pereschil enz., pruimeboom, pruimeschil enz., kerseboom, kersepit enz. allemaal zo'n korte, synthetische naam hadden, dan was dat immers niet meer te onthouden?
Denk u hetzelfde eens in voor onze getallen. Met veertien woorden, een enkel achtervoegsel en een enkel tussenvoegsel komen we tot diep in de miljarden: één, twee tot en met tien; dan honderd, duizend,